
Een ondernemer bouwt op zijn perceel twee woningen. Een voor eigen bewoning en een voor de verhuur. Met ingang van 1 augustus 2018 verhuurt hij de woning met toepassing van de vrijstelling als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter b, van de Wet. Op het dak van de huurwoning zijn tijdens de bouw veertig niet-geïntegreerde zonnepanelen geïnstalleerd. De elektriciteit die de zonnepanelen opwekken gebruikt de ondernemer voor de huurwoning en de eigen woning. Als de zonnepanelen meer elektriciteit opwekken dan wordt gebruikt voor de woningen levert de ondernemer de elektriciteit aan een energiebedrijf, tegen een vergoeding.
Teruggaaf btw
Aan de ondernemer is voor de bouw van de huurwoning inclusief de levering en montage van de zonnepanelen een bedrag van € 50.739,- aan omzetbelasting in rekening gebracht. Van dit bedrag aan omzetbelasting heeft € 2.959,- betrekking op de levering en montage van de zonnepanelen. De man vindt dat de omzetbelasting voor aftrek in aanmerking komt voor zover deze is toe te rekenen aan het gebruik van het dak voor de zonnepanelen. Hij verzoekt om teruggaaf van een bedrag van € 27.839,- aan omzetbelasting. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de ondernemer alleen recht op aftrek heeft voor de ter zake van de levering en montage van de zonnepanelen in rekening gebrachte omzetbelasting. Per beschikking verleent de inspecteur een teruggave tot een bedrag van € 2.959,-.
De inspecteur stelt voor hof Den Haag dat ter zake van de uitgaven voor de huurwoning, die niet voor belaste handelingen is bestemd, geen recht op aftrek van omzetbelasting bestaat. Volgens hem kan er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband worden aangenomen tussen de bouw van de huurwoning enerzijds en de belaste levering van energie anderzijds. De ondernemer zou de uitgaven voor de huurwoning ook hebben gedaan als hij geen zonnepanelen op het dak ervan had laten plaatsen.
“Hoe dan ook”-arrest
De inspecteur wijst op het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158 . Uit dat arrest leidt hij af dat als de ondernemer de kosten voor een woonhuis “hoe dan ook” zou hebben gemaakt, ook wanneer hij niet zonnepanelen zou hebben aangeschaft, niet kan worden gezegd dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie.
Hof Den Haag verwerpt dat standpunt van de inspecteur. Het hof stelt dat dit geval afwijkt van de situatie die heeft geleid tot het arrest van 16 juli 2021, omdat de huurwoning niet, zoals het geval was in de zaak die heeft geleid tot dat arrest, een woning voor privégebruik is, maar een investeringsgoed. De huurwoning die tegen vergoeding wordt verhuurd, maakt, volgens het hof, als investeringsgoed deel uit van het ondernemingsvermogen van de ondernemer. De huurwoning, die zowel onderdak biedt aan de huurder(s) als ondersteuning biedt aan de op het dak geplaatste zonnepanelen, kan zowel worden toegerekend aan de verhuur als aan de levering van elektriciteit. Het “hoe dan ook”-criterium uit het arrest van 16 juli 2021 is daarom, aldus het hof, hier niet van toepassing.
Dubbele functie huurwoning
Het hof heeft bij de beoordeling van het geschil de huurwoning als afzonderlijk investeringsgoed, naast de zonnepanelen, in aanmerking genomen. Wat betreft de huurwoning oordeelt het hof dat deze een dubbele functie heeft, te weten het genereren van huurinkomsten en het dienen als draagconstructie voor de zonnepanelen. Omdat de huurinkomsten zijn vrijgesteld van omzetbelasting terwijl de levering van elektriciteit aan het energiebedrijf wel belast is, wordt de huurwoning gemengd gebruikt. Dit heeft volgens het hof als gevolg dat de belasting die in rekening is gebracht ter zake van de uitgaven in verband met de huurwoning slechts aftrekbaar is naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de belaste activiteiten van de ondernemer (pro rata).
Het hof oordeelt dat het gedeelte van de voorbelasting aftrekbaar is dat in dezelfde verhouding staat tot die belasting als de belaste omzet van de ondernemer staat tot het totaal van zijn belaste en vrijgestelde omzet. Daarom heeft het hof heef het pro-ratapercentage bepaald op vijf en het totaalbedrag van de aan de ondernemer te verlenen teruggaaf van omzetbelasting vastgesteld op € 4.428,-.
Onjuiste rechtsopvatting Hof Den Haag
Volgens de Hoge Raad is het oordeel van het hof over het “hoe dan ook”-criterium uit het arrest van 16 juli 2021 in dit geval niet van toepassing, en berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft niet mogen aannemen dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de bouwkosten van de huurwoning en het met behulp van de op die huurwoning geïnstalleerde zonnepanelen belast leveren van elektriciteit.
De Hoge Raad stelt voorop dat wanneer een ondernemer een investeringsgoed tot zijn ondernemingsvermogen bestemt en als zodanig uitsluitend gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, men moet aannemen dat de voor dat investeringsgoed gedane uitgaven rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de economische activiteiten van die ondernemer.
Naar het oordeel van de Hoge Raad nemen een woning voor eigen bewoning (gebruik voor privédoeleinden) en een met vrijstelling van omzetbelasting verhuurde woning (gebruik voor bedrijfsdoeleinden) in materiële zin niet dezelfde positie in. Zodoende kan geen aftrek van voorbelasting plaatsvinden in verband met het ontbreken van belaste prestaties. Voor het vaststellen van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen uitgaven en gebruik voor bedrijfsdoeleinden is niet van belang of die belastbare handelingen geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van omzetbelasting, aldus de Hoge Raad.
Het hof heeft geoordeeld dat de huurwoning deel uitmaakt van het ondernemingsvermogen van de ondernemer en dat hij de huurwoning heeft bestemd en gebruikt voor belastbare handelingen. Namelijk de verhuur ervan en het tegen vergoeding leveren van elektriciteit die is opgewekt met de op het dak van die huurwoning geïnstalleerde zonnepanelen. In dat oordeel ligt volgens de Hoge Raad besloten het oordeel van het hof dat de uitgaven van de ondernemer voor de huurwoning hun uitsluitende oorzaak vinden in die economische activiteiten van die ondernemer en dat die uitgaven objectief daarmee verband houden.
Huurwoning en zonnepanelen samen één investeringsgoed
De zonnepanelen zijn tijdens de bouw van de huurwoning op het dak van de huurwoning bevestigd en de ondernemer is de huurwoning vervolgens als geheel voor zijn economische activiteiten gaan gebruiken. Daarom moet men voor de heffing van omzetbelasting de huurwoning met de daarop geplaatste zonnepanelen als geheel, dat wil zeggen als één investeringsgoed, in aanmerking nemen, aldus de Hoge Raad. Alle omzetbelasting die ter zake van de bouw en levering van de huurwoning in rekening is gebracht, dus inclusief de omzetbelasting ter zake van de zonnepanelen, moet men daarom in aanmerking nemen.
Voor de btw-aftrek van de huurwoning telt alle btw mee die voor de bouw en levering van de huurwoning plus zonnepanelen in rekening is gebracht. Omdat de ondernemer een investeringsgoed voor zowel belaste als vrijgestelde handelingen gebruikt, kan de ondernemer de voorbelasting in aftrek brengen op basis van de pro-rata methode.
Aan de ondernemer is in verband met de bouw van de huurwoning, inclusief de zonnepanelen, een bedrag van € 50.739,- in rekening gebracht. Ook wanneer men uitgaat van het door het hof vastgestelde aftrekbare percentage van vijf moet men oordelen dat de aan de ondernemer toegekende teruggaaf van € 2.959,-hoger is geweest dan waarop hij recht heeft.
De uitspraak van het hof kan niet in stand blijven, oordeelt de Hoge Raad. Zoals de staatssecretaris in het beroepschrift in cassatie terecht heeft geconcludeerd, kan men in dit geding de teruggaaf niet lager vaststellen dan het bedrag vermeld in de hiervoor bedoelde beschikking. Het instellen van beroep mag immers niet ertoe leiden dat degene die beroep instelt, in een slechtere positie komt te verkeren dan zonder het instellen van het beroep het geval zou zijn geweest.
Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2024:776
Geef een reactie