Het gaat in deze zaak om de periode tegemoetkoming loonkosten van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021. Een horeca-onderneemster deed op 16 februari 2021 een aanvraag voor een tegemoetkoming NOW-3. De minister kende een tegemoetkoming toe van € 23.350,-. Daarvan werd € 18.681,- als voorschot betaald. Na betaling van het voorschot diende de definitieve berekening te worden gemaakt. De onderneemster moest hiertoe opnieuw een aanvraag indienen.
Dit verzuimde zij echter. Zij had dit uitbesteed aan haar accountant die was vergeten de definitieve aanvraag te doen. Daarom bepaalde de minister in mei 2023 dat de onderneemster het voorschot van € 18.681,- moest terugbetalen. Hiertegen maakte zij bezwaar, de minister bleef bij zijn besluit waarop de onderneemster beroep instelde.
Belangenafweging
De onderneemster voerde aan dat het alsnog aanleveren van de gegevens voor de definitieve aanvraag binnen de wettelijke bezwaartermijn geen reden zou moeten zijn geen subsidie ingevolge NOW-3 toe te kennen. Op grond van de bijlagen bij het bezwaarschrift van 15 juni 2023 blijkt dat zij recht zou hebben gehad op € 21.810,-. De onderneemster voerde ook aan dat haar belangen zwaarder moeten wegen dan die van de minister. Zij heeft haar restaurant meerdere perioden volledig moeten sluiten en was in die perioden afhankelijk van de subsidie ingevolge de NOW-3 om de salarissen te kunnen betalen.
Gelijkheidsbeginsel
Ook beriep de onderneemster zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat haar gemachtigde bij een bezwaarprocedure namens een andere onderneming de definitieve berekening alsnog bij het bezwaarschrift kon inleveren. Dit bezwaar werd in eerste instantie ook ongegrond verklaard wegens het ontbreken van bijzondere omstandigheden, maar nadat beroep was ingesteld is tijdens de beroepsprocedure het bezwaar alsnog gegrond verklaard.
Volgens de minister kan het definitieve bedrag waar eiseres recht op had niet worden berekend, omdat zij geen aanvraag voor de definitieve berekening indiende. Daar had zij ruimschoots de tijd voor gehad en ze was er op verschillende manieren over geïnformeerd. Volgens de minister kon ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Anders dan in de beroepszaak waar de onderneemster naar verwees was zij niet afhankelijk van derden voor het aanleveren van een derden- of accountantsverklaring. Zij of een gemachtigde had de aanvraag kunnen indienen. Het aanleveren van een derden- of accountantsverklaring was niet nodig.
Beoordeling
De rechtbank vindt dat de minister het voorschot van € 18.681,- terecht heeft teruggevorderd. In artikel 24, eerste lid, van de NOW-3 is bepaald dat de werkgever de vaststelling van de subsidie voor de vierde tranche aanvraagt na 30 januari 2022 en uiterlijk op 22 februari 2023. Indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling van de subsidie wordt gedaan, dan wordt de subsidieverlening voor alle tranches, waar gebruik van is gemaakt en waar niet tijdig de vaststelling voor is aangevraagd, ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat het subsidievoorschot voor de betreffende tranches onverschuldigd is betaald en volledig wordt teruggevorderd.
De onderneemster bracht in dat het alsnog aanleveren van de gegevens voor de definitieve vaststelling op 15 juni 2023 binnen de wettelijke bezwaartermijn geen reden zou moeten zijn om de subsidie niet toe te kennen. Deze beroepsgrond slaagt niet, meent de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de onderneemster desgevraagd aangegeven dat de aanvraag erbij in is geschoten en daarvoor geen excuus te hebben. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
Verschillende zaken
De gemachtigde van de onderneemster deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij bij een bezwaarprocedure namens een andere onderneming (InCaTec) de definitieve berekening alsnog bij het bezwaarschrift konden inleveren. Dit beroep slaagt evenmin. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van de stukken bij brief van 7 maart 2024 duidelijk gemaakt dat de beide zaken niet gelijk zijn. In de zaak van InCaTec had de werkgever eerder al tevergeefs een definitieve aanvraag gedaan, maar kon zij niet eerder een definitieve aanvraag indienen omdat zij nog in afwachting was van een derden- of accountantsverklaring, die zij in dat geval verplicht was mee te sturen. In zoverre was InCaTec voor het doen van de definitieve aanvraag afhankelijk van derden. In de zaak van eiseres was zij daarentegen niet verplicht om een dergelijke derden- of accountantsverklaring mee te sturen.
Dat eiseres het doen van haar definitieve aanvraag had uitbesteed aan haar accountant en dat deze vergeten was dit te doen, komt voor haar eigen rekening en risico, stelt de rechtbank.
Op één punt kreeg de onderneemster wel gelijk. Ze had aangevoerd dat haar belangen zwaarder moesten wegen dan die van de minister. De rechtbank is van oordeel dat deze belangenafweging had moeten plaatsvinden. Dit is bij het bestreden besluit niet gebeurd. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en in zoverre in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Pas in het verweerschrift heeft de minister gemotiveerd dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen het doel van de NOW-regeling. Maar omdat coulance is betracht bij de invordering, is alsnog een belangenafweging gemaakt, aldus de rechtbank.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie