Een erflater emigreert in december 1991 van Nederland naar België. Drie jaar later verkrijgt hij 50% van de aandelen in een BV waarvoor hij € 9.075,- betaalt. De BV is naar Nederlands recht opgericht en feitelijk in Nederland gevestigd. Op 11 maart 2003 remigreert de erflater weer naar Nederland en is zijn belang in de BV nog steeds 50%. Op het moment van de remigratie is de waarde in het economische verkeer van de aandelen € 611.640,-. Over de waardeaangroei van de aandelen tussen het moment van verkrijging en het moment van remigratie is geen belasting geheven in België.
Uitgegaan van waarde economisch verkeer van verkrijgingsprijs aandelen
In een beschikking van 19 december 2014 stelt de inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen vast op € 9.075,-. Ondanks een bezwaar van de erflater tegen de beschikking blijft die gehandhaafd. Daarop stelt de erflater beroep in bij de rechtbank Den Haag tegen de uitspraak op bezwaar. Tegen de uitspraak van de rechtbank stelt hij sprongcassatie (ECLI:NL:RBDHA:2024:8041) in bij de Hoge Raad.
De aandelen zijn in 2018 gecertificeerd en in april 2018 verkoopt de erflater de (certificaten van de) aandelen aan zijn dochters en hun kinderen. De overdrachtsprijs bedraagt € 1.583.958,-. In zijn aangifte IB/PVV over 2018 geeft de erflater in verband met de verkoop van de aandelen een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang aan van € 972.318,-. Als verkrijgingsprijs van de aandelen gaat hij uit van de waarde in het economische verkeer van € 611.640,-. Bij het vaststellen van de aanslag houdt de inspecteur een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang aan van € 1.574.883,- uitgaande van een verkrijgingsprijs van € 9.075,-.
Nederland is niet verplicht step-up te verlenen
De erflater stelt zich op het standpunt dat als vervreemdingsvoordeel € 972.318,- in aanmerking dient te worden genomen (€ 1.583.958 -/- € 611.640,-). Volgens hem is Nederland verplicht een step-up te geven waarbij de verkrijgingsprijs op € 611.640,- moet worden gesteld. De erflater stelt dat door Nederlandse belastingheffing over de waardeaangroei in de periode die hij in België woonde, het territorialiteitsbeginsel, de goede verdragstrouw en het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel worden geschonden. Volgens de erflater breekt een heffing over de waardeaangroei in op de vrijheid van vestiging van artikel 49 VwEU. De heffing zou belastingplichtigen die al eerder in Nederland woonden belemmeren om weer in Nederland te gaan wonen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het belaste vervreemdingsvoordeel juist vastgesteld. De volledige waardeaangroei van de aandelen boven de verkrijgingsprijs van € 9.075,- is op grond van de nationale wet belast en dit heffingsrecht wordt niet beperkt door het belastingverdrag tussen Nederland en België. In de periode waarin de erflater in België woonde heeft zich geen belastbaar feit ten aanzien van de aandelen voorgedaan.
Verkoop aandelen heeft geen grensoverschrijdend element
Sinds zijn remigratie in 2003 is de erflater binnenlands belastingplichtige. De verkoop van de aandelen in april 2018 kent geen grensoverschrijdend element, zodat wat de erflater aanvoert met betrekking tot EU-recht en verdragsrecht niet van toepassing is. Van dubbele heffing is geen sprake en van strijd met het evenredigheidsbeginsel acht de rechtbank evenmin sprake.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het te belasten vervreemdingsvoordeel € 1.574.883,- bedraagt. De inspecteur wijst erop dat de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 9.075,- door het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2423) onherroepelijk is komen vast te staan. In dit arrest heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk het gevolg van het stellen van de verkrijgingsprijs van de aandelen op € 9.075,- beschreven. Dat gevolg is namelijk, dat als de erflater zijn aandelen vervreemdt nadat hij in Nederland is komen wonen, Nederland de volledige waardeaangroei van de aandelen boven de € 9.075,- in de heffing van inkomstenbelasting betrekt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit gevolg niet in strijd is met het belastingverdrag tussen Nederland en België. Op grond van artikel 13, paragraaf 4, van het Verdrag zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van de aandelen immers belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is, met uitsluiting van het heffingsrecht van de andere verdragsluitende staat. Dit wordt niet anders vanwege de omstandigheid dat die waardeaangroei, al dan niet gedeeltelijk, is ontstaan in de periode dat de erflater in België woonde. En dat België, als woonstaat, exclusief heffingsbevoegd zou zijn geweest indien de erflater zijn aandelen toentertijd zou hebben vervreemd.
De Hoge Raad verklaart het beroep in sprongcassatie niet-ontvankelijk.
Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2024:1581
Geef een reactie