
Een echtpaar is sinds september 2014 samen met hun zoon en de zus van de vrouw firmant in een vof. Zij hebben samen een pand gekocht waarbij de vof op de benedenverdieping een restaurant exploiteert en de op de bovenverdieping appartementen aan derden verhuurt. Van de koopsom van € 285.000,- is 2/3 (€ 190.000,-) toe te rekenen aan het restaurant op de benedenverdieping en 1/3 (€ 95.000,-) aan de appartementen op de bovenverdieping.
Het pand heeft één toegangsdeur. Na de toegangsdeur is er een hal van waaruit één deur naar het restaurantgedeelte leidt en één deur via een trap naar de appartementen op de bovenverdieping. De deuren zijn afzonderlijk afsluitbaar. In het trapgat bevindt zich een kast die dient als opslagruimte voor het restaurant. De appartementen hebben eigen sanitaire voorzieningen en een eigen keuken.
Pand niet ingebracht in vof
De echtgenoten hebben het pand niet ingebracht in de onderneming, maar verhuren het pand aan de vof. Vanaf het jaar 2016 geeft het echtpaar in hun aangiften IB/PVV het pand aan als een bezitting in box 3 en wordt de daarmee samenhangende hypothecaire lening aangegeven als schuld in box 3. Verder geeft de man een deel van de huurinkomsten, die worden ontvangen met betrekking tot het restaurantgedeelte van het pand en een deel van de kosten die daarmee samenhangen, een resultaat uit overige werkzaamheden aan met de omschrijving ‘teveel ontvangen huur (meer dan 4%)’.
Het restaurantgedeelte wordt in de jaren 2018 en 2019 verhuurd aan de onderneming voor een bedrag van € 3.500,- per maand. Na het indienen van de aangiften IB/PVV over 2018 worden de definitieve aanslagen IB/PVV 2018 overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd. Bij het opleggen van de aangifte IB/PVV van de man voor het jaar 2019 wijkt de inspecteur af van de door de man ingediende aangifte. In afwijking van de aangifte merkt de inspecteur het restaurantgedeelte van het pand aan als buitenvennootschappelijk vermogen en het resultaat daaruit belast als winst uit onderneming.
Pand is splitsbaar
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het restaurantgedeelte van het pand tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behoort van het echtpaar en niet tot het privévermogen mag worden gerekend, zoals het echtpaar wil. Als argument voert de inspecteur aan dat het pand splitsbaar is in het restaurantgedeelte en het gedeelte met de appartementen. Beide gedeelten van het pand kunnen volgens de inspecteur afzonderlijk rendabel gemaakt worden en dienen daarom apart te worden geëtiketteerd. Aangezien het restaurantgedeelte enkel zakelijk wordt gebruikt, is dat verplicht (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen.
Het echtpaar stelt daar tegenover dat het pand niet juridisch is gesplitst en dat dat ook niet mogelijk is vanwege de gezamenlijke hal. Daarom moet de etikettering van het pand als geheel plaatsvinden volgens het echtpaar. Omdat het deel met de appartementen privévermogen vormt, is sprake van gemengd gebruik. Er is dan geen sprake van verplicht ondernemingsvermogen, maar van keuzevermogen, en er kan, volgens hen, voor worden gekozen om het geheel als privévermogen aan te merken.
Is pand als geheel keuzevermogen?
In het geschil dat dient voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt de rechtbank dat bij de beantwoording van de vraag of een vermogensbestanddeel deel uitmaakt van het ondernemingsvermogen van een belastingplichtige of van zijn privévermogen in het algemeen, beslissend is de wil van die belastingplichtige zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid zouden zijn te buiten gegaan.
De rechtbank overweegt verder dat de Hoge Raad verschillende arresten heeft gewezen ten aanzien van de etikettering van een pand dat door belastingplichtigen zowel privé als in hun onderneming wordt gebruikt. Daarbij speelde telkens de vraag, anders dan in dit geval, of het woongedeelte ook tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend. Essentieel is de toets echter hetzelfde, namelijk of het pand als geheel keuzevermogen is of een aparte etikettering van het woongedeelte en het ondernemingsgedeelte moet plaatsvinden.
In haar arresten overweegt de Hoge Raad dat een belastingplichtige de grenzen van de redelijkheid overschrijdt door een gedeelte van een juridisch niet in appartementsrechten gesplitst pand tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, indien dat gedeelte zelfstandig rendabel is te maken. En vast staat dat het door de belastingplichtige uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt en dat het niet op enigerlei wijze dienstbaar zal zijn aan de onderneming.
Uit de arresten volgt verder dat in een geval waarin een belastingplichtige een onderneming uitoefent, een ter belegging aangeschafte onroerende zaak of een zelfstandig rendabel te maken gedeelte daarvan in het algemeen verplicht tot het privévermogen van de belastingplichtige zal moeten worden gerekend. Dit vanwege het feit dat het beleggen van gelden in het algemeen onvoldoende raakvlakken zal hebben met de bedrijfsuitoefening om een keuze tot bedrijfsvermogen te rechtvaardigen.
Is pand zelfstandig rendabel te maken?
De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn dat het restaurantgedeelte enkel binnen de onderneming wordt gebruikt. Als het restaurantgedeelte apart geëtiketteerd moet worden, dan zal dit verplicht ondernemingsvermogen zijn. Alleen als het pand als geheel moet worden geëtiketteerd, dan vormt het pand keuzevermogen en kan het restaurantgedeelte als privévermogen worden meegenomen.
De rechtbank overweegt ook dat uit de arresten van de Hoge Raad volgt dat voor de vraag of het restaurantgedeelte van het pand apart moet worden geëtiketteerd en tot het verplichte ondernemingsvermogen behoort, van belang is of dit gedeelte van het pand zelfstandig rendabel te maken is. Daarvoor is niet noodzakelijk dat sprake is van een juridisch splitsbaar pand. Ook als het pand juridisch niet splitsbaar is, maar gedeelten feitelijk wel zelfstandig rendabel te maken zijn, moeten die gedeelten apart worden geëtiketteerd.
Gelet op de feitelijke situatie is de rechtbank van oordeel dat het restaurantgedeelte van het pand zelfstandig rendabel te maken is. De rechtbank acht het daarbij van belang dat zowel het restaurantgedeelte als het gedeelte waar de appartementen zich bevinden, beschikken over de benodigde voorzieningen om deze gedeelten zelfstandig te gebruiken. Beide gedeelten zijn ook afzonderlijk afsluitbaar en vanuit de gezamenlijke hal afzonderlijk te benaderen.
Dat beide gedeelten van het pand ook afzonderlijk gebruikt en rendabel gemaakt worden is bovendien niet in geschil. Dat in het trappengat, dat behoort tot de toegang tot het appartementsgedeelte, zich nog een bergruimte bevindt, die wordt gebruikt ten behoeve van het restaurantgedeelte, doet daar niet aan af. Ook zonder deze bergruimte is het restaurantgedeelte namelijk zelfstandig rendabel te maken, naar het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur het restaurantgedeelte van het pand terecht als verplicht ondernemingsvermogen heeft aangemerkt. Dat het echtpaar het restaurantgedeelte gebruikt binnen hun onderneming is geen punt van discussie. Het echtpaar stelt het restaurantgedeelte van het pand dat zij in eigendom hebben namelijk ter beschikking aan hun eigen onderneming. De inspecteur heeft op grond van het voorgaande het restaurantgedeelte terecht aangemerkt als (verplicht) buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De heffing over het restaurantgedeelte wordt derhalve op grond van het ondernemerschap van het echtpaar in de belastingheffing betrokken en niet op basis van de meesleepregeling.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2025:1518
Geef een reactie