
Een arts die in het buitenland woont staat sinds december 2011 ingeschreven als eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarnaast is zij een van de maten in een medische maatschap. In 2015 voegt zij aan de inschrijving een handelsnaam toe voor een bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van landbouwmachines voor de farmaceutische industrie. Haar partner wordt als gevolmachtigde ingeschreven. Eveneens in 2018 doet zij een verzoek om als ondernemer aangemerkt te worden vanwege de activiteiten van dat bedrijf.
Geen factuur maar offerte
In de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 verzoekt zij om een teruggaaf van € 9.897,- voor de bouw van een oogstmachine voor de farmaceutische industrie. Deze teruggave wordt verleend. In de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2016 verzoekt de arts om een teruggave van € 81.577,-. Naar aanleiding hiervan stuurt de inspecteur de arts een vragenbrief. De arts reageert hierop en overlegt vier facturen van een bedrijf waarop een voorbelasting staat vermeld van in totaal € 80.254,91,-.
De inspecteur bekijkt de aangeleverde informatie en dat is reden voor hem om een derdenonderzoek in te stellen. Het valt de inspecteur op dat één van de facturen afkomstig van het bedrijf (waarop een bedrag van € 58.432,50 aan omzetbelasting was vermeld) op bepaalde punten, zoals de lay-out en het factuurnummer, afwijkt van de andere facturen. Het bedrijf verklaart daarop desgevraagd dat het niet om een factuur gaat maar om een offerte. De omzet en de verschuldigde omzetbelasting zijn dan ook niet aangegeven in het desbetreffende tijdvak door het bedrijf.
Tijdens het daarop aangekondigde boekenonderzoek bij de arts spreekt de inspecteur ook met de partner van de arts. Die verklaart dat hij alle administratieve werkzaamheden voor het bedrijf waarvoor hij is gevolmachtigd verzorgt en dat hij ook de aangiften omzetbelasting opstelt en indient. Ook is de factuur van het bedrijf waarop € 58.432,50 aan omzetbelasting ter sprake gekomen en is vervolgens aan de partner van de arts de cautie verleend, omdat de inspecteur vermoedde dat de factuur vals was.
Partner drijft feitelijk onderneming
In de (eerste) voorlopige bevindingen van het boekenonderzoek maakt de inspecteur aan de arts kenbaar dat hij, onder andere, heeft geconcludeerd dat de onderneming niet door de arts wordt gedreven, maar door haar partner. Die heeft het procedé van de oogstmachine ontworpen, voert alle gesprekken omtrent de bouw en exploitatie van deze machine en houdt zich ook bezig met de in- en verkoop van landbouwgoederen. Ook alle mailverkeer geschiedt onder zijn naam. Verder voert hij de administratie en verricht hij de aangiften omzetbelasting.
De inspecteur geeft aan dat het bedrijf wordt gedreven door de partner voor zijn naam en rekening en niet op naam en rekening van de arts. Hij is degene die zelfstandig een bedrijf uitoefent. Voor de omzetbelasting zal hij dan ook als ondernemer worden aangemerkt binnen de onderneming. De inspecteur is van mening dat de onder de naam van de arts ingediende aangiften omzetbelasting over de periode 2e halfjaar 2015 tot en met 30 juni 2017 dan ook ten onrechte zijn gedaan en dienen gecorrigeerd te worden. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op voor deze periode voor in totaal € 98.234,- aan enkelvoudige belasting.
Doel was beperking en spreiding van ondernemersrisico
De arts gaat in bezwaar tegen de aanslag en na het gedeeltelijk gegrond verklaren van het bezwaar gaat de arts in beroep bij de rechtbank Noord-Holland. Daar stelt zij dat zij voor de activiteiten in het bedrijf als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt dient te worden, omdat zij de economische activiteiten heeft verricht. De aanleiding voor haar was om, naast haar activiteiten als maat van de maatschap, activiteiten voor het bedrijf te gaan verrichten om het ondernemersrisico te beperken of te spreiden.
De arts heeft zich daarom voor het bedrijf tot eind december 2017 bezig gehouden met de ontwikkeling van de oogstmachine (de uitvinding). Ook heeft zij contact gehad met de machinebouwer en heeft zij gelden ter beschikking gesteld voor de aankoop van de oogstmachine. De betalingen voor de oogstmachine zijn ook vanaf haar ondernemingsrekening gedaan. De arts is van mening dat zij heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de oogstmachine, zij heeft de kosten gedragen en zij heeft ook het risico genomen.
De rechtbank stelt voorop dat in dit geval op de arts de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij als ondernemer in de zin van de omzetbelasting kan worden aangemerkt. Gelet op alle feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat de arts niet degene is die de activiteiten van het bedrijf heeft verricht.
Uit de stukken blijkt dat dat haar partner, onder andere, de gesprekken heeft gevoerd met de producent/leverancier en afnemer voor de oogstmachine, alle administratieve en belastingzaken heeft verzorgd en het ook de partner van de arts is die namens het bedrijf de van belang zijnde documentatie heeft ondertekend. Verder is ook het afgegeven octrooi geregistreerd op naam van de partner van de arts.
Ontbrekende stukken
De rechtbank overweegt dat de arts geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar betoog dat zij meermaals contact heeft gehad met de producent/leverancier en eventueel andere van belang zijnde partijen. Ook andere stukken of verklaringen die (kunnen) onderbouwen dat de arts activiteiten heeft verricht voor het bedrijf dan wel dat zij zou hebben meegewerkt aan de ontwikkeling en het in de markt zetten van de oogstmachine, ontbreken.
De rechtbank overweegt verder dat voor zover de arts heeft betoogd dat zij gelden ter beschikking heeft gesteld voor de activiteiten van het bedrijf, het zo is dat zij weliswaar een financieel risico heeft gelopen, maar dat dat onvoldoende is om als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt te kunnen worden. Daarvoor is ook vereist dat de arts op eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid de activiteiten van het bedrijf heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat uit niets aannemelijk is geworden dat de arts met het bedrijf zelfstandig economische activiteiten heeft verricht.
Na het ongegrond verklaren van het beroep bij de rechtbank probeert de arts haar gelijk te krijgen bij het gerechtshof Amsterdam. De arts voert ook in hoger beroep aan dat haar partner, toen hij opdracht gaf de oogstmachine te bouwen en hij de verkoopovereenkomst sloot, heeft gehandeld als haar gevolmachtigde. Het hof volgt de arts daarin niet. Het hof overweegt dat een volmacht de bevoegdheid is die een volmachtgever verleent aan een ander, de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten.
Bladzijde met namen deelnemende partijen is weg
Artikel 3:60 BW bepaalt dat de rechtshandelingen in naam van de volmachtgever worden verricht en dat betekent dat de rechtshandelingen de volmachtgever treffen. Dit gevolg treedt echter alleen in als de gevolmachtigde zich als zodanig jegens een derde kenbaar maakt. Dat haar partner zich als zodanig kenbaar heeft gemaakt jegens de bouwer c.q. de koper van de oogstmachine , is niet gebleken. Zo is er geen door of namens de arts getekende bouw- of koopovereenkomst overgelegd.
Er is wel een document in het dossier aanwezig maar de bladzijde waarop de namen van de deelnemende partijen zijn vermeld, ontbreekt. Op grond van dit stuk kan niet aannemelijk worden geacht dat de arts deze koopovereenkomst (mede) is aangegaan. De machine is blijkens de gedingstukken gebouwd door een bedrijf maar de daaraan ten grondslag liggende bouwovereenkomst is echter niet overgelegd door de arts.
Juridisch noch feitelijk betrokken
Tijdens de zitting gaf de partner aan dat de facturen op naam van de arts zijn gesteld. Toen hij daarover bevraagd werd gaf de partner aan dat hij bedoelde dat de facturen waren gesteld op naam van het bedrijf dat hij samen met de arts had opgericht. Deze facturen staan dus niet op naam van de arts. Facturen waarop de naam wel is vermeld, heeft de partner echter niet kunnen aanwijzen in het dossier.
Het hof is van oordeel dat alles overwegende het beeld ontstaat dat de arts juridisch noch feitelijk betrokken is geweest bij bouw en exploitatie van de oogstmachine. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de partner heeft gehandeld in haar naam: er zijn geen overeenkomsten overgelegd waarin de naam van de arts als contractspartij is vermeld. De enkele betaling van facturen door de arts, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat zij heeft gehandeld uit eigen naam en voor eigen rekening.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Omdat het hof binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep uitspraak doet, bestaat er geen grond voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.
Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2025:1156
Geef een reactie