In de Kamerbrief “Nader rapport Implementatiewet m.b.t. wettelijke controles jaarrekeningen” gaat minister Dijsselbloem in op opmerkingen van de Raad van State met betrekking tot het begrippenkader, verboden nevendiensten, het ontslag van de wettelijke auditor of het auditkantoor, de professioneel kritische instelling, het toezicht en de rechtsbescherming.
Begrippenkader (artikel 3 van de verordening)
De RvS adviseert in de implementatiewet zo nauw mogelijk aan te sluiten bij het begrippenkader van de richtlijn (red. richtlijn nr. 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen), gelet op de onduidelijkheden die door de niet letterlijke overname van begrippen uit de richtlijn en de rechtstreekse toepassing van de verordening betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (PbEU 2014, L 158) ontstaan.
Dijsselbloem geeft in zijn brief aan dat de juridische context van het wetsvoorstel complex is. Zoveel mogelijk definities komen materieel overeen met de Europese definitie. Soms is echter wel gekozen voor een andere aanduiding van het begrip of een andere formulering van de definitie.
Definitie oob
De definitie van het begrip organisatie van openbaar belang (oob) laat ruimte om bij algemene maatregel van bestuur organisaties van openbaar belang aan te wijzen. Die vrijheid wordt expliciet geboden in de richtlijn, aldus de minister.
In een aantal gevallen ligt het in de rede andere begrippen of definities te gebruiken dan de richtlijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de begrippen “auditkantoor” en “wettelijke auditor” die in de richtlijn worden gebruikt. Deze zijn in de Wta overgenomen om auditkantoren en wettelijke auditors uit andere lidstaten aan te duiden. In afwijking van het begrippenkader van de richtlijn worden Nederlandse auditkantoren en Nederlandse wettelijke auditors aangeduid als “accountantsorganisaties” en “externe accountants”.
Definitie wettelijke controle
Ook het kernbegrip “wettelijke controle” is niet letterlijk overgenomen. In de richtlijn is een definitie opgenomen van het begrip “wettelijke controle van jaarrekeningen (financiële overzichten)”. Deze is beperkt tot de controle van (geconsolideerde) jaarrekeningen. De definitie van het begrip “wettelijke controle” in de Wta is in meerdere opzichten ruimer dan het begrip “wettelijke controle van jaarrekeningen (financiële overzichten)” dat in de richtlijn wordt gebruikt. De richtlijn staat er echter niet aan in de weg het begrip ook te hanteren met betrekking tot de controle van andere financiële informatie waaraan geen EU-regeling ten grondslag ligt, aldus Dijsselbloem.
Gelet op het feit dat de accountantsverklaring in de zin van de Wta ook betrekking heeft op controles die niet onder de richtlijn en de verordening vallen en “accountantsverklaring” een in Nederland ingeburgerd begrip is, stelt Dijsselbloem voor ook hier niet aan te sluiten bij het begrip “controleverklaring” uit de richtlijn en de verordening.
Verboden nevendiensten van de auditor (artikel 5 van de verordening)
In artikel 5 van de Europese verordening is de verplichte scheiding van controle- en advieswerkzaamheden geregeld. De RvS werpt ten aanzien van dit artikel de vraag op in hoeverre deze bepaling aan lidstaten ruimte laat om alle niet-controlediensten te verbieden bij accountantsorganisaties die controles uitvoeren bij organisaties van openbaar belang. Volgens Dijsselbloem biedt de verordening de lidstaten uitdrukkelijk de mogelijkheid om naast de diensten genoemd op de zwarte lijst ook andere diensten te verbieden die, naar het oordeel van de lidstaat, een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van degene die de controle uitvoert. Er bestaat op grond van de verordening geen verplichting om per nevendienst een oordeel te vellen of de nevendienst al dan niet een bedreiging voor onafhankelijkheid kan vormen, indien, zoals in Nederland het geval is, reeds in algemene zin is geoordeeld dat de uitvoering van niet-controlediensten in potentie de onafhankelijkheid kan bedreigen. De tekst van de verordening biedt door de verwijzing naar artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in de bijlage bij de Wta dan ook ruimte om de reeds in de Nederlandse wetgeving neergelegde verplichte scheiding van controle- en advieswerkzaamheden te handhaven, zo schrijft de minister in zijn brief.
Inwerkingtreding van artikel 27, tweede lid (artikel 14 van de richtlijn)
Dijsselbloem schrijft verder dat, naar aanleiding van het advies van de RvS, inderdaad moet worden vastgesteld dat in de toelichting ten onrechte wordt vermeld dat de inwerkingtreding van het aangepaste artikel 27, tweede lid, van de Wta bij KB zal worden bepaald. Ook het laten vervallen van de oude, reeds uitgewerkte, wijzigingsopdracht van artikel 27, tweede lid, van de Wta, zoals vervat in artikel 68, onderdeel C van de Wab, brengt hierin geen verandering. Om die reden wordt artikel II, onderdeel C, van het voorstel geschrapt en de memorie van toelichting aangepast.
De Raad merkt ook op dat de voorgestelde wijziging van artikel 27, tweede lid, van de Wta voorziet in de implementatie van artikel 14 van de richtlijn, maar dat op grond van artikel 86a, tweede lid, van de Wta inwerkingtreding daarvan pas per 1 januari 2018 plaatsvindt. Hiermee zou de implementatiedatum niet worden gehaald. Volgens Dijsselbloem is er geen directe aanleiding tot een aanpassing van het voorstel.
Administratieve en sanctiemaatregelen (artikel 30bis van de richtlijn)
In artikel 30bis staat dat een tijdelijk beroepsverbod voor de accountant kan worden opgelegd door de Accountantskamer. De RvS geeft aan dat de Accountantskamer niet de bevoegde autoriteit is waar de richtlijn zich op richt. Dijsselbloem schrijft: ‘Ingevolge artikel 42 Wab is een accountant ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants. In het tweede lid van dit artikel wordt deze tuchtrechtspraak opgedragen aan de Accountantskamer. Gelet hierop dient de Accountantskamer dan ook te worden beschouwd als de bevoegde autoriteit waar de richtlijn zich op richt, voor wat betreft de bevoegdheid tot het opleggen van het tijdelijk beroepsverbod van accountants voor het verrichten van wettelijke controles.’
Rechtsbescherming (artikel 30quinquies van de richtlijn)
In het nieuwe artikel 58 Wta wordt voorgesteld dat de AFM bevoegd is een accountantsorganisatie te ontslaan. In de richtlijn is aangegeven dat ontslag alleen mag geschieden op goede gronden. De richtlijn licht echter niet toe wat moet worden verstaan onder goede gronden voor het ontslag. Dijsslebloem legt uit dat moet worden gedacht aan een zodanige overtreding van de wet of de verordening dat onverwijlde beëindiging van de opdracht gerechtvaardigd is. Aan de wetstekst van artikel 58 is toegevoegd dat het dient te gaan om een overtreding van hetgeen bij of krachtens deze wet of de verordening is bepaald en op grond van artikel 55 beboetbaar is met een boete van de derde categorie.
De minister schrijft verder dat de memorie van toelichting is aangevuld om tot uitdrukking te brengen dat de bestuursrechter de proportionaliteit van besluiten tot toepassing van deze en andere ingrijpende bevoegdheden van de AFM indringend zal toetsen. De bestuursrechter kan in de praktijk een besluit van de AFM inhoudelijk toetsen. In het geval de AFM een bestuurlijke boete heeft opgelegd naar aanleiding van een overtreding van een open norm, zal de bestuursrechter bezien of het feitencomplex inderdaad leidt tot overtreding van die norm. De rechter dient dergelijke besluiten te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, in die zin dat de rechter de verhouding tussen de ernst van de verweten overtreding en de zwaarte van de opgelegde sanctie beoordeelt.
Ontslag wettelijke auditor of auditkantoor (artikel 38 van de richtlijn)
De RvS heeft aandacht gevraagd voor de verhouding tussen artikel 38, derde lid, van de richtlijn en het voorgestelde artikel 58 van de wet. Op grond van artikel 38, derde lid, van de richtlijn moet de toezichthouder een procedure kunnen inleiden die leidt tot “het ontslag” van de controlerende accountant of de controlerende accountantsorganisatie, in de zin dat de accountant of de accountantsorganisatie haar werkzaamheden neer moet leggen. De Raad stelt in het advies onder meer aan de orde dat de bevoegdheid, neergelegd in artikel 58, niet voorziet in een procedure tegen een individuele accountant. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is aan het voorgestelde artikel 58 een nieuw derde en vierde lid toegevoegd waaruit volgt dat een besluit tot het onbevoegd verklaren van de accountantsorganisatie, zoals bedoeld in het eerste lid, niet eerder in werking treedt dan nadat bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar wordt gemaakt en binnen de bezwaartermijn aan de voorlopige voorzieningenrechter wordt gevraagd het besluit te schorsen, nadat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist. Met het toekennen van de bevoegdheid tot het kunnen nemen van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit dat niet onmiddellijk in werking treedt, staat, conform hetgeen de Richtlijn beoogt, een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open alvorens de accountantsorganisatie de controlewerkzaamheden bij een organisatie van openbaar belang dient te beëindigen. Een dergelijke inbedding, waarbij de AFM niet rechtstreeks ingrijpt in de privaatrechtelijke verhouding tussen de accountantsorganisatie en de controlecliënt, doet ook recht aan het Nederlandse systeem in de Wta met publiekrechtelijk toezicht van de AFM op de accountantsorganisatie, aldus de minister.
Geef een reactie