Een vertegenwoordiger van een aantal crediteuren van een bouwbedrijf verwijt de RA die de jaarrekening 2010 van een bouwbedrijf behandelde, nalatigheid en onzorgvuldigheid. Volgens de vertegenwoordiger heeft de accountant belangrijke feiten gemist. De Accountantskamer oordeelt dat de accountant te weinig onderzoek heeft verricht, maar legt geen nieuwe maatregel op.
De vertegenwoordiger had het bouwbedrijf bij een cliënt aanbevolen wegens goede cijfers. Vervolgens ging het bouwbedrijf in 2012 failliet. Volgens de vertegenwoordiger had de accountant de vordering van Eur 369.000,- op een van de bestuurders als dubieus moeten aanmerken. Een groot deel van die vordering betrof een verbouwing aan het woonhuis van de bestuurder. De Accountantskamer oordeelt dat de accountant in zijn controle aandacht had moeten besteden aan de solvabiliteit van de debiteuren, het ontstaan van de vorderingen, de redenen van niet betalen, de verwachtingen ten aanzien van ontvangst van de vorderingen en eventuele ontwikkelingen terzake tot de datum van het afgeven van de accountantsverklaring.
Toch legt de Accountantskamer geen maatregel op. De klacht ligt in het verlengde van een eerder ingediende klacht die in mei 2016 gedeeltelijk ontvankelijk werd verklaard en werd beoordeeld met een berisping. Als de vordering hierin zou zijn meegenomen, zou de beslissing niet hoger zijn uitgevallen.
Uitspraak Accountantskamer: 15-622 RA
Geef een reactie