De door de NBA aanvraagde spoedprocedure tegen registeraccountant Nelleke V. is door de Accountantskamer afgewezen. Er is geen sprake van een voldoende ernstig vermoeden dat V. zich heeft schuldig gemaakt aan de door het Openbaar Ministerie (OM) ten laste gelegde fraude, oordeelt de tuchtrechter. Om dat aannemelijk te maken is volgens de Accountantskamer meer onderzoek vereist en daarvoor leent de spoedprocedure zich niet.
De beroepsvereniging van accountants had op 9 oktober een verzoekschrift ingediend om bij wijze van voorlopige voorziening de inschrijving van V. in het accountantsregister tijdelijk door te halen. De NBA spreekt over ‘ernstige vermoedens’ dat V. nauw bij fraude is betrokken, op basis van het klaagschrift dat het Openbaar Ministerie tegen haar heeft ingediend in een zaak die nog loopt bij de Accountantskamer. Wat de NBA betreft zou V. daarom per direct tijdelijk geschrapt moeten worden. Het is pas de tweede keer ooit dat er om zo’n spoedmaatregel werd gevraagd.
Strafrechtelijk onderzoek
In de periode van april 2017 tot en met mei 2018 is een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar het vermoedelijk plegen van valsheid in geschrifte en het oplichten van de Rabobank door onder anderen V., blijkt uit de uitspraak. De registeraccountant was mede-eigenaar van megarestaurant @Eat in Duiven, dat eind 2016 failliet is gegaan. V. ligt ook al in de clinch met de gemeente Zutphen over een illegaal uitgevoerde verbouwing van het monumentale herenhuis Berkeloord in Warnsveld. De curator die zich bezighoudt met het faillissement van het Duivense restaurant meldde begin dit jaar dat de aankoop van het Warnsveldse pand door V. onderdeel is van zijn onderzoek.
Vervalste documenten
Het OM verwijt V. dat met behulp van vervalste documenten een lening van 3,1 miljoen euro bij de Rabobank is verkregen. Ter ondersteuning van de aanvraag was V. volgens het OM betrokken bij het opstellen van een jaarrekening van een stichting waarvan zij de enige bestuurder was die onjuiste informatie bevatte over het eigen vermogen (omdat een beweerde verkoop van een accountantskantoor niet heeft plaatsgevonden en liquide middelen uit deze verkoop nooit zijn ontvangen), over het stallen van het merendeel van de liquide middelen op een niet bestaande bankrekening en over een dividenduitkering die niet heeft plaatsgevonden. Ook zou een door V. opgemaakte en ondertekende aangifte dividendbelasting zijn overgelegd die nooit bij de Belastingdienst is ingediend. Er werden daarnaast facturen aan de bank gestuurd waarop werkzaamheden zijn vermeld die nooit zijn verricht door de onderneming die op de facturen staat vermeld, net als bankafschriften van een niet bestaande bankrekening en een overzicht van feitelijk niet verrichte betalingen. Tenslotte is volgens het OM ook een door V. ondertekende overeenkomst van geldlening overlegd terwijl het uitgeleende geld nooit is verstrekt en ook niet verstrekt had kunnen worden.
Zwaarwegende belangen
Vanwege de vermeende feiten waar het OM over spreekt zijn volgens de NBA zwaarwegende belangen in het geding die een tijdelijke doorhaling van de inschrijving van V. in het accountantsregister noodzakelijk maken, ook al ontkent V. zelf schuldig te zijn. De NBA voerde verder aan dat het evident zou zijn dat in deze kwestie sprake is van een uitzonderlijke situatie die geen uitstel duldt. ‘De inschrijving van een accountant in het register betekent immers dat de maatschappij erop mag vertrouwen dat het handelen van de accountant in overeenstemming is met de toepasselijke wet- en regelgeving en dat die accountant professioneel en integer gedrag vertoont. Betrokkene heeft dit vertrouwen in ernstige mate beschaamd, althans daarvoor bestaat een ernstig vermoeden. Voortzetting van het titelgebruik door betrokkene leidt tot vermindering van vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer aan het handelen van accountants wordt gehecht. Verder dienen derden die zich zouden willen bedienen van de diensten van betrokkene of met haar overeenkomsten wensen te sluiten, te worden beschermd door hun duidelijk te maken dat haar handelen niet in overeenstemming is met wat in het maatschappelijk verkeer van een accountant mag worden verwacht.’
Ontkenning
Tegenover de FIOD en op de zitting van de Accountantskamer ontkenden V. en haar raadsman alle beschuldigingen van het OM. De jaarrekeningen en de dividendaangifte waarop de klacht ziet zijn vervaardigd door haar ex, die ook accountant is, op een computer die bij hem in gebruik was, stelt V. De ex is in het strafrechtelijk onderzoek als verdachte van dezelfde strafbare feiten aangemerkt. De bank kon weten dat het bouwbedrijf dat staat vermeld op de facturen en de bankafschriften die V. aan de bank heeft toegestuurd, geen werkzaamheden had verricht, omdat ze de bank heeft meegedeeld dat de facturen en de bankafschriften vals waren, stelde V. Maar ook omdat, zoals de bank bekend was, op de bouwplaats een bouwbord stond met daarop de naam van een ander bouwbedrijf.
Vermoeden niet voldoende ernstig
Er is daarom geen sprake van een voldoende ernstig vermoeden dat V. zich heeft schuldig gemaakt aan de door het Openbaar Ministerie (OM) ten laste gelegde fraude, oordeelt de Accountantskamer. ‘Wil dat handelen (ook zonder dat betrokkene daarvoor strafrechtelijk is veroordeeld) aannemelijk worden, dan is daarvoor meer onderzoek vereist en daarvoor leent zich de onderhavige procedure niet. Dat onderzoek dient in beginsel plaats te vinden in het kader van de behandeling van de klacht van het OM, waarna de behandelende kamer eventueel kan beslissen of toepassing van artikel 48, eerste lid, Wtra geboden is. Gevolg van dit oordeel is dat de Accountantskamer niet toekomt aan de vraag of een zodanig zwaarwegend belang in het geding is dat tijdelijke doorhaling van de inschrijving van betrokkene bij wege van voorlopige voorziening is aangewezen.’
Uitspraak: 18-1902-RA-vovo
Geef een reactie