Een vriendendienst aan een collega die in echtscheiding lag bezorgde een registeraccountant een tuchtklacht van de ex. De collega, voorlichter bij de organisatie waarvan de RA voorzitter is, had namelijk twee e-mails van de partner waar ze mee in scheiding lag zonder diens medeweten en toestemming doorgestuurd aan de RA. Toch ontstond er geen bedreiging voor het zich houden aan de fundamentele beginselen, oordeelt de Accountantskamer. De mailberichten gebruikte de RA namelijk niet bij het verlenen van de – weliswaar als professionele dienst beoordeelde – hulp aan zijn collega. Dat de RA zijn collega mondeling waarschuwde dat zij niet meer in de mailbox moest kijken en geen mails daaruit meer moest doorsturen is afdoende.
Uitspraak: 18-807 RA
De Registeraccountant verklaarde aan de tuchtrechter dat hij zag dat zijn collega, met wie hij nauw samenwerkte, leed onder de situatie rondom haar echtscheiding. Hij luisterde naar haar en probeerde haar bij te staan. Zo had hij op 12 januari 2015 een gesprek en daarna nog een of twee keer telefonisch contact met de zus van de ex, die hem als voormalig echtscheidingsadvocate bijstond. Verder nam hij het door de zus opgestelde concept-echtscheidingsconvenant door en stelde daarin enkele wijzigingen voor.
Professionele dienst
Door dat te doen leverde hij een professionele dienst als bedoeld in artikel 1 van de VGBA , oordeelt de tuchtrechter. ‘Van een professionele dienst is immers sprake wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd waarvoor vakbekwaamheid als accountant wordt of kan worden aangewend. Blijkens de toelichting bij artikel 1 van de VGBA moet dit begrip ruim worden opgevat en vallen ook accountantswerkzaamheden die een accountant om niet en in zijn vrije tijd voor een derde verricht hieronder.’
Wederrechtelijk verkregen mails
De ex komt er op een bepaald moment achter dat zijn voormalige echtgenote zonder zijn toestemming twee e-mailberichten uit zijn mailbox heeft gekopieerd en aan de registeraccountant heeft verstuurd. Op 4 mei 2017 dient hij daarover een klacht in bij de NBA. De RA kon weten dat de e-mails die zijn collega naar hem doorstuurde wederrechtelijk verkregen waren. Door zijn werkzaamheden voor haar niet te staken, heeft hij gehandeld in strijd met de voor hem geldende beroepsregels, te weten het bepaalde in de artikelen 2, aanhef onder a en b, 3, eerste lid, 4, 6, 7, 9 en 10 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA), betoogde de ex.
Verklaring collega
De RA stuurde de Accountantskamer echter een schriftelijke verklaring van zijn collega, waarin zij bevestigt dat betrokkene haar erop heeft gewezen dat haar handelwijze niet was toegestaan en dat zij dat niet meer moest doen. De ex betwistte op zitting bij de Accountantskamer dat die mededelingen inderdaad zijn gedaan, maar de tuchtrechter vindt geen grond om aan de juistheid van de verklaringen van de RA en zijn collega te twijfelen. De Accountantskamer gaat er dan ook vanuit dat hij haar heeft gezegd dat zij niet meer in de mailbox moest kijken, dat zij geen mails meer daaruit moest doorsturen en dat betrokkene de inhoud van de aan hem doorgestuurde mails niet heeft gebruikt. ‘Doordat betrokkene de mailberichten niet bij het verlenen van de professionele dienst heeft gebruikt, is geen bedreiging voor het zich houden aan de fundamentele beginselen ontstaan, zodat betrokkene geen maatregel als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de VGBA hoefde te nemen en vast te leggen, laat staan zijn bijstand aan [A] te staken. De klacht is dan ook ongegrond.’
Mondelinge waarschuwing toereikend
‘Ten overvloede overweegt de Accountantskamer nog het volgende. Ook indien het enkele ontvangen van bedoelde mailberichten een bedreiging voor het zich houden aan een of meer fundamentele beginselen zou inhouden, bestaat geen grond de klacht gegrond te verklaren, nu de mondelinge waarschuwing aan [A] door betrokkene in de specifieke omstandigheden van dit geval als een toereikende maatregel als bedoeld in artikel 21, eerste lid van de VGBA kan worden aangemerkt en het verwijt dat deze waarschuwing niet schriftelijk is vastgelegd van zo geringe betekenis is dat dit nalaten niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Als niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist staat immers vast dat betrokkene een collega met wie hij nauw samenwerkte, zonder daartoe strekkende opdracht of vergoeding, informeel en slechts in beperkte mate heeft bijgestaan.’
Geef een reactie