Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat er bij 40 auto’s die een op een woonwagenkamp actieve autohandelaar inkocht sprake is van BTW-fraude. De autohandelaar wist bovendien ten tijde van het opmaken van de verkoopfacturen en het opnemen en doen verwerken daarvan in zijn administratie dat de aan hem en door hem verkochte auto’s geen marge-auto’s betroffen. De Inspecteur heeft de voorbelasting met betrekking tot de intracommunautaire verwerving (ICV) van de auto’s dan ook terecht niet in aftrek toegelaten, oordeelt het hof.
De man runde op een woonwagenkamp een eenmanszaak waarmee hij handel dreef in auto’s. In 2001 en 2002 kocht hij 57 auto’s in bij de in België gevestigde vennootschap [A BVBA] voor in totaal € 1.355.503. De auto’s werden aangemerkt als marge-auto’s. In zijn aangifte omzetbelasting over maart en april 2002 geeft hij de inkoop van de 57 auto’s aan als intracommunautaire verwervingen en brengt hij eenzelfde bedrag aan voorbelasting in aftrek. Uit een strafrechtelijk onderzoek blijkt dat C, de zaakvoerder van [A BVBA], nooit in auto’s heeft gehandeld en het BTW-nummer van [A BVBA] in 2002 niet meer actief was. De Inspecteur legt een naheffingsaanslag in de omzetbelasting op van € 257.545 aan belasting en brengt € 47.731 aan heffingsrente in rekening.
Bij het Hof zijn de naheffingsaanslagen in het geding. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de autohandelaar actief betrokken was bij fraude en valse dan wel onjuiste inkoopfacturen heeft opgemaakt en dat hij als gevolg daarvan geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Volgens de Inspecteur is de op aangifte geclaimde aftrek van voorbelasting ter zake van de verwervingen van de auto’s terecht nageheven. De Inspecteur stelde dat de autohandelaar wist of had moeten weten dat hij door de inkoop van 57 auto’s bij [A BVBA] deelnam aan transacties die onderdeel zijn van BTW-fraude. De autohandelaar zelf betwistte dat hij betrokken was bij fraude. Hij stelt dat hij zowel bij de aankoop als de verkoop van de auto’s te goeder trouw was. Partijen strijden onder andere over de vraag of de autohandelaar wist of had moeten weten dat hij deelnam aan transacties die onderdeel zijn van BTW-fraude.
Oordeel Hof: BTW-fraude
Het Hof oordeelt dat van 40 auto’s is komen vast te staan dat in de keten van leveringen steeds voorafgaand aan de levering door de autohandelaar, een verkoop door [een bedrijf] en verkoop door [A BVBA] aan hem plaatsvond. De leveringen door [een bedrijf] vanuit Duitsland vonden plaats onder het normale BTW-regime, te weten met toepassing van de vrijstelling (art. 138 BTW-richtlijn) ter zake van intracommunautaire leveringen. De doorfactureringen door [A BVBA] aan de autohandelaar vonden plaats onder de margeregeling (‘Levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW’).
Van deze auto’s is uit de inkoopfacturen af te leiden dat [A BVBA] deze geleverd heeft gekregen van [F] , [G] en [een bedrijf] . [F] en [G] hebben de door hen aan [A BVBA] geleverde auto’s telkens ingekocht bij [een bedrijf] . [een bedrijf] is dus de beginleverancier van deze 40 auto’s. Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit dat de facturen van [A BVBA] zijn gebruikt om daarmee marge-in- en verkopen voor te wenden, terwijl deze auto’s in werkelijkheid – blijkens de verkoopfacturen van [een bedrijf] aan de BVBA, [F] of [G] – belast dienden te worden volgens het reguliere BTW-regime. Vast staat voorts dat [A BVBA] geen intracommunautaire leveringen of verwervingen in België heeft aangegeven. Aldus is naar het oordeel van het Hof door gebruikmaking van de entiteiten [F] , [G] en [A BVBA] sprake van fiscale ‘omkatting’ van aan het reguliere BTW-regime onderworpen auto’s naar marge-auto’s, die dient te worden gekwalificeerd als BTW-fraude.
Geef een reactie