Een door EY ingeschakelde advocaat is bij de Raad van Discipline niet bestraft voor haar rol in een zaak over een omstreden rapport dat EY opstelde voor De Nederlandsche Bank. Bestuursvoorzitter Rob Lelieveld van EY Accountants LLP kreeg in september 2019 een waarschuwing van de Accountantskamer opgelegd vanwege de kwestie. De Raad van Discipline oordeelt echter dat niet is gebleken dat de advocate in het kader van haar werkzaamheden in opdracht van EY tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Het EY-rapport werd gebruikt om een boetebesluit van de toezichthouder aan ondernemer Frank Vogel en diens vermogensbeheerder GSFS Asset Management (AM) te onderbouwen. DNB had EY verzocht te adviseren over berekeningen van het door de overtreding van de vermogensbeheerder wederrechtelijk verkregen voordeel. EY schakelde daarvoor de advocate in.
Begin 2018 stuurde EY twee rapporten aan DNB over de omvang van het door AM met de overtreding verkregen voordeel (rapport 1) en over het beroep van AM op gebrek aan draagkracht (rapport 2). Rapport 1 werd naar DNB verstuurd met een bijgaande brief van 24 januari 2018, op briefpapier van EY, die de advocate mede ondertekende. EY kwam daarin met een andere berekening dan die van de vermogensbeheerder zelf. DNB schoof daarop het rapport met berekeningen van de vermogensbeheerder aan de kant.
Accountantskamer: EY in de fout gegaan
De Accountantskamer concludeerde dat EY in de fout was gegaan. Zo was onder andere uit het rapport was niet duidelijk op te maken dat de opsteller geen accountant is en dat het rapport niet volgens de voor accountants geldende regels was opgemaakt. Lelieveld was als bestuurder tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de vermeende gebreken van het rapport, ook al was hij daar niet rechtstreeks bij betrokken.
Klachten Raad van Discipline
Bij de Raad van Discipline ging het in de klacht tegen de advocate en het accountantskantoor waar ze werkt onder andere over haar hoedanigheid en rol bij de totstandkoming van de rapporten en de status daarvan. De klagers wezen erop dat uit rapport 1 niet blijkt dat de advocate dat rapport heeft opgesteld en dat de brief van 24 januari 2018 is afgedrukt op briefpapier van EY, waardoor de onjuiste indruk wordt gewekt dat rapport 1 is opgesteld door een accountant. Ook wezen de klagers erop dat het de advocate duidelijk had moeten zijn dat DNB de brief van 24 januari 2018 niet in de gerechtelijke procedure zou overleggen, terwijl in die brief voorbehouden en relativeringen zijn opgenomen over de conclusies in rapport 1.
Geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
Volgens de tuchtrechter is echter niet gebleken dat de advocate in het kader van haar werkzaamheden in opdracht van EY tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld:
‘Rapport 1 is als bijlage bij de brief van 24 juni 2018 aan DNB aangeboden. Dit rapport is door een partner van EY samen met [verweerster 1] opgesteld. Hun namen en functie staan niet in het rapport vermeld, maar wel in de begeleidende brief. Voor de opdrachtgeefster DNB kan over de opstellers van het rapport dan ook geen twijfel bestaan. Hoewel de brief van 24 januari 2018 is verzonden op briefpapier van EY en dit enigszins verwarrend kan zijn, blijkt uit die brief voldoende duidelijk dat [verweerster 1] deze heeft mede ondertekend als advocaat namens [verweerster 2]. [Verweerster 1] heeft ter zitting nog vermeld dat binnen [verweerster 2] inmiddels een duidelijkere richtlijn is vastgesteld over het bekend maken van de hoedanigheid van aan EY ter beschikking gestelde medewerkers. Van een vooropgezet plan om onduidelijkheid over de hoedanigheid en de rol van [verweerster 1] en de status van rapport 1 te creëren, is de raad niet gebleken. In de dossierstukken zijn voor dat standpunt ook geen aanknopingspunten te vinden. Dat van rapport 1 meerdere concepten zijn gemaakt, doet aan dit oordeel niet af. Desgevraagd heeft [verweerster 1] in dat kader toegelicht dat voorafgaand aan rapport 1 meerdere conceptrapporten zijn gemaakt naar aanleiding van nieuwe informatie die ter beschikking kwam en de daarop volgende discussies over welke kostenposten meegenomen moesten worden. Het feit dat de brief van 24 januari 2018 niet samen met rapport 1 is overgelegd in de bezwaarprocedure en de daarop volgende gerechtelijke procedure kan [verweerster 1] niet worden verweten. Uit rapport 1 blijkt dat DNB toestemming had om rapport 1 te gebruiken in procedures, maar de wijze waarop DNB rapport 1 in procedures overlegt, met of zonder de brief van 24 januari 2018, is aan DNB. Niet gebleken is dat [verweerster 1] daarbij betrokken was en zij heeft die betrokkenheid ook uitdrukkelijk betwist. Ook voor het daarmee samenhangende standpunt van klagers over de volgens hen relevante voorbehouden en relativeringen die in de brief van 24 januari 2018 zouden staan over rapport 1, geldt dat het aan DNB is welke stukken zij wel en niet wenst te overleggen in een procedure. Dat de bestuursvoorzitter van EY ten aanzien van rapport 1 door de Accountantskamer tuchtrechtelijk op de vingers is getikt, zoals blijkt uit de door klagers overgelegde beslissing van de Accountantskamer, maakt bovenstaand oordeel niet anders. De raad toetst de huidige klacht over [verweerster 1] alleen aan het tuchtrecht voor advocaten.’
Ook bij de andere klachtonderdelen is volgens de Raad van Discipline niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de advocate. De klacht is daarom in alle onderdelen ongegrond.
Geef een reactie