Een RA heeft een waarschuwing gekregen omdat hij een klant in geldnood te lang niet informeerde over de kosten van zijn dienstverlening, die intussen fors opliepen. De RA had een bijzondere band met zijn klant, want hij accepteerde onder meer een auto en een woning als betaling.
Een RA was van begin 2004 tot half juli 2018 financieel en algemeen adviseur van de eigenaar van een aantal bedrijven. Hij verzorgde ook de belastingaangiften; de overeenkomst was niet schriftelijk vastgelegd. Wat wel op papier werd gezet, was een verrekening in 2009: het kantoor waar de RA werkt en de BV’s van de bedrijfseigenaar hadden over en weer geld van elkaar te vorderen. Aan het accountantskantoor moest door een van de ondernemingen nog ruim € 61.000 worden overgemaakt, andersom was de schuld met € 187 aanmerkelijk kleiner. Afgesproken werd dat de RA het per saldo aan het advieskantoor te betalen bedrag zou overmaken en voor die dienst een tweedehands BMW kreeg. Een factuur van € 28.500 zal bovendien niet worden verstuurd, zo werd afgesproken; die vertegenwoordigde nog eens 200 uur dienstverlening door het kantoor (tegen een uurtarief van meer dan € 140).
Financieel gezien blijft het allerminst soepel lopen bij de bedrijven van de dga. Een ervan wordt failliet verklaard. Facturen blijven lange tijd openstaan en de werkwijze van alternatieve betalingen wordt in 2014 weer opgepakt, als aan de BV van de RA een pand wordt overgedragen als betaling voor nog openstaande facturen. In 2017 trekt de RA de administratie van een van de BV’s recht nadat is gebleken dat de controller achterstanden had laten ontstaan in de administratie en het opmaken van de jaarstukken. Daarbij is onder meer gebleken dat de controller jarenlang omzetbelasting heeft teruggevraagd op onbetaalde huurfacturen. Eind 2018 stuurt de RA een overzicht van bedragen die hij nog te vorderen heeft: dat komt neer op ruim € 77.000. In april het jaar erop stuurt hij de facturen.
Tijden erg goed bijgehouden
Maar de klant vindt het gedeclareerde bedrag wel erg hoog. ‘Wij drieën zijn enorm geschrokken van de hoogte van deze rekening. Jij weet als geen ander hoe de situatie is bij [de klant] en hoe hard wij werken er weer bovenop te komen. We zien dan ook in de specificatie dat jij de tijden erg goed hebt bijgehouden, tot op het kwartier nauwkeurig. Het lijk mij daarom verstandig om even met elkaar naar de urenspecificatie te kijken en hier een middenweg in te vinden. Telefonisch hebben wij ook besproken dat ik de factuur in termijnen aan jou zal betalen. Binnen zeven dagen betalen is niet de mondeling overeengekomen afspraak.’ Maar een middenweg wordt niet gevonden, sterker nog: het humeur van de klant daalt tot onder het nulpunt: ‘Wil jij mij je over de top rekeningen op vakantie besparen’, ‘Ik heb je gezegd wat je krijgt […] samen wordt dat meer dan zes ton in privé. Als dat niet genoeg is’, en ‘Vanaf 2003 heb jij grof verdiend […] en mij tot nu toe nada verder gebracht’, zijn enkele van de opmerkingen in de richting van de RA. Er volgt ook nog een boekenonderzoek bij een van de BV’s van de klant, die de relatie met de RA beëindigt. Er staat nog wel een rekening van een dikke € 93.000 open.
De klant dient een tuchtklacht in wegens ondoorzichtig en onzorgvuldig declareren, het niet behoorlijk behartigen van de belangen van de klant en het onvoldoende uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hij heeft zijn zorgplicht geschonden, vindt de dga. Die krijgt deels gelijk van de tuchtrechter.
Vastleggen niet nodig
De Accountantskamer vindt dat de RA niet (meer) te verwijten valt dat afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd. Dat komt enerzijds doordat de klacht te laat is ingediend – er werd immers al sinds 2004 samengewerkt – en anderzijds doordat de klant niet voldoende heeft onderbouwd op welke afspraken hij precies doelt. De regels schrijven niet voor dat die werkzaamheden schriftelijk moeten worden vastgelegd.
Geen misverstand laten bestaan
De tuchtrechter vindt wel dat de RA is tekortgeschoten bij het factureren van werkzaamheden over 2014 tot 2018. Dat is op verzoek van de klager uitgesteld omdat die geen geld had. ‘Naar het oordeel van de Accountantskamer bracht die omstandigheid en een zorgvuldige dienstverlening met zich mee dat betrokkene er geen misverstand over had mogen laten bestaan welke diverse taken en adviezen hij (in de loop van de tijd) tot zijn opdracht rekende en welke bedragen hij daarvoor in rekening bracht. Betrokkene heeft ter zitting gesteld dat hij klager in de loop van de tijd hierover voldoende heeft geïnformeerd, maar hij heeft dit niet voldoende onderbouwd. Door niet op enigerlei wijze periodiek schriftelijke informatie over (de toename van) de verrichte werkzaamheden met een opgave van kosten te verschaffen, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Het door de jaren heen laten oplopen van de […] verschuldigde bedragen bergde bovendien een bedreiging in zich voor het door betrokkene in aanmerking te nemen fundamentele beginsel van objectiviteit. Betrokkene heeft niet toegelicht dat en hoe hij maatregelen heeft getroffen om die bedreiging te ecarteren.’ Bovendien zijn facturering en het verlenen van uitstel van betaling niet met elkaar onverenigbaar.
Geen oordeel over BMW en huis
De tuchtrechter oordeelt verder dat de RA in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door 2017 en 2018 aan een bedrijf van de klant kosten te rekenen voor het verzorgen van IB-aangiftes van de klager in privé. Met betrekking tot het aanvaarden van een auto en een woning als betaling van facturen geeft de tuchtrechter geen oordeel: de klachten daarover zijn te laat ingediend. Dat de kwaliteit van het werk onder de maat was, acht de Accountantskamer tot slot niet aangetoond.
De RA krijgt de maatregel van waarschuwing opgelegd. ‘Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene zich onvoldoende aan de fundamentele beginselen van objectiviteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft gehouden, door klager langdurig niet duidelijk op de hoogte te houden van de door hem verrichte werkzaamheden en de bedragen die hij hiervoor in rekening wilde gaan brengen.’
Uitspraak 20-1820, 16 juli 2021
Geef een reactie