Een fiscale eenheid had direct na afronding van de werkzaamheden voor twee klanten een factuur moeten sturen, oordeelt de rechter in Den Haag. Dat die twee onenigheid hadden over wie welk deel zou betalen, was geen reden om nog jaren te wachten met factureren.
De kwestie heeft betrekking op ondernemingen die sterk aan elkaar gelieerd zijn. Vijf bedrijven en een dga vormen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Ze doen allemaal apart aangifte voor de omzetbelasting. De dga heeft indirect ook nog belangen in twee andere BV’s. De fiscale eenheid heeft in 2015 en 2016 containers gerenoveerd voor een gezamenlijk project van die twee BV’s. Voor beide jaren zijn nog bedragen van ongeveer een miljoen respectievelijk anderhalf miljoen op de balans opgenomen voor nog te factureren omzet. Die bedragen zijn pas in 2019 daadwerkelijk in rekening gebracht. De fiscale eenheid heeft in 2015 ook een pand gekocht voor € 1,4 miljoen, waar door een bedrijf werkzaamheden aan zijn verricht. Dat bedrijf (dat naar later bleek voor facturering al opgeheven was) heeft de omzetbelasting niet afgedragen, maar de eenheid heeft de btw wel in aftrek gebracht.
De Belastingdienst stelt in 2018 een boekenonderzoek in bij de fiscale eenheid. Tijdens dat onderzoek geeft de nieuwe adviseur van de eenheid aan dat de administratie opnieuw is opgezet en dat er suppletieaangiften volgen. Dat leidt tot een naheffingsaanslag van ruim drie ton en een verzuim- en vergrijpboete, onder meer vanwege niet tijdig gefactureerde omzet en het aftrekken van de btw op de kluswerkzaamheden. De kwestie komt voor de rechter.
Niet eens over verdeling
Volgens de groep bedrijven was er onenigheid over de verdeling van de kosten van het gezamenlijke containerproject, zodat er nog niet gefactureerd kon worden. Bovendien is het werk pas in 2018 opgeleverd. Daarom is de omzetbelasting pas in 2018 verschuldigd geworden, zo betoogt de eenheid voor de rechter. Bovendien is de btw op de rekening voor de werkzaamheden aan het pand terecht in aftrek gebracht omdat er immers werkzaamheden zijn verricht en de fiscale eenheid de kosten daarvan op zich heeft genomen.
Onenigheid raakt oplevering niet
De rechter maakt korte metten met het ruzie-argument: ‘Nog daargelaten dat in onderhavig geval niet aannemelijk is geworden dat de formaliteit van oplevering en aanvaarding is bedongen in de overeenkomst tussen eiseres en de afnemers, maakt de enkele omstandigheid dat er tussen de afnemers van de prestaties onenigheid is over de verdeling van de kosten niet dat het werk niet is opgeleverd en aanvaard. De verdeling van de kosten speelt alleen in de verhouding tussen de beide afnemers. Eiseres heeft daar niets mee te maken en dat raakt de oplevering en aanvaarding van het werk niet. Eiseres heeft eerst ter zitting zonder onderbouwing gesteld dat de oplevering van het werk ook pas in mei 2018 heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat daaraan voorbij nu die stelling te laat is ingenomen en bovendien voor die stelling geen begin van bewijs is overgelegd.’ De verzuimboetes zijn dus terecht opgelegd, oordeelt de rechter, en de belastingrente is berekend over de juiste periode.
Alleen opdrachtgever heeft recht van aftrek
Ook de aftrek van de omzetbelasting gaat niet door: het werk aan het pand was al afgerond voordat het van eigenaar wisselde. Weliswaar is met de verkoper overeengekomen dat de fiscale eenheid die kosten op zich zou nemen, maar: ‘aldus zijn de kosten voor de werkzaamheden aan het pand onderdeel van de koopsom’. ‘Dat betekent dat eiseres daarvoor geen recht heeft op aftrek van omzetbelasting. Alleen de afnemer van de prestaties heeft recht op aftrek van omzetbelasting en dat is degene die opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden aan het pand.’
De vergrijpboete wordt wel geschrapt. Er was geen sprake van opzet of grove schuld, vindt de rechter.
Rechtbank Den Haag, 19 april 2021, gepubliceerd 5 augustus 2021
Geef een reactie