
De aanwijzing en boete van €10.000,- die het Bureau Financieel Toezicht (BFT) oplegde aan een administratiekantoor blijven ook bij de rechtbank Rotterdam overeind. Het kantoor voldeed niet aan de monitoringsverplichting, voerde geen verscherpt cliëntenonderzoek uit en liet na om vier ongebruikelijke transacties (onverwijld) te melden.
Het kantoor dat de zaak had aangespannen tegen toezichthouder BFT is een vennootschap onder firma. De activiteiten bestaan uit het verzorgen van financiële administraties, het opstellen van jaarrekeningen, het verzorgen van belastingaangiften en het verlenen van financieel en fiscaal advies. Sinds 2015 werden werkzaamheden uitgevoerd voor een stichting, een door het persoonsgebonden budget (PGB) gefinancierde instelling. Vanaf 24 maart 2016 gingen de activiteiten van de stichting over naar een BV. Daarnaast werden sinds 2015 ook werkzaamheden verricht voor een BV waarvan de ondernemingsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van fitnesscentra.
Wwft-onderzoek BFT
Op 8 juli 2019 startte het BFT een onderzoek naar de naleving van de Wwft door het administratiekantoor. Daarbij werden de dossiers onderzocht van de zorgstichting (onderzoeksperiode 2014 – 2017), de fitness-BV (onderzoeksperiode 2014 – 2017) en de zorg-BV (onderzoeksperiode 2016 – 2018). De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 13 juli 2020. Volgens het BFT blijkt uit het onderzoek dat het administratiekantoor artikel 2a, 2b en 2c van de Wwft heeft overtreden, omdat de opzet van de procedures niet voldeed aan de in de Wwft gestelde eisen en het administratiekantoor onvoldoende invulling gaf aan het risicobeleid en -management. Daarnaast heeft het BFT geconstateerd dat het kantoor in de dossiers van de stichting en de fitness-BV niet heeft voldaan aan de monitoringsverplichting (artikel 3, tweede lid, sub d, van de Wwft) en geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft verricht (artikel 8 van de Wwft). Verder heeft het BFT in het dossier van de stichting vier (gecombineerde) overtredingen van de meldingsplicht ongebruikelijke transacties geconstateerd (artikel 16 van de Wwft). Het gaat daarbij om ongebruikelijke transacties met betrekking tot twee leningen, ‘omzet dagbesteding’ en ‘vermenging zakelijk en privé’.
Aanwijzing en boete
Het BFT heeft op 29 juli 2020 een aanwijzing gegeven die inhoudt dat het kantoor binnen twee weken de vier door het BFT geconstateerde ongebruikelijke transacties meldt bij de FIU en binnen vier maanden, kort gezegd, interne procedures en controles voor de naleving van de Wwft opstelt. Het BFT heeft verder een bestuurlijke boete van € 10.000,- opgelegd.
Kantoor: chaos na inval bij klant
Het administratiekantoor spant een rechtszaak aan tegen het BFT en erkent bij de rechtbank wel dat één lening ongebruikelijk is. Deze was in maart 2020 bij de FIU gemeld. Het kantoor stelt zich op het standpunt dat zij deze transactie gelet op de chaos die er was na de inval in oktober 2016 bij zes locaties gelieerd aan de stichting en de hierop volgende inbeslagname van de administratie van de stichting van oktober 2016 tot mei 2019 niet eerder bij de FIU kon melden. Het administratiekantoor betoogt verder dat de transacties met betrekking tot ‘omzet dagbesteding’, een tweede lening en ‘vermenging zakelijk en privé’ niet als ongebruikelijk hebben te gelden en zij deze dus niet hoeft te melden bij de FIU. Daarbij wijst het kantoor, kort gezegd, naast bovengenoemde omstandigheden, op het feit dat de Belastingdienst een controle vennootschapsbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2014 uitvoerde gedurende de maanden januari tot en met mei 2016, waarna het kantoor met de Belastingdienst afspraken heeft gemaakt over de correcties ten aanzien van die jaren. Als gevolg van de inbeslagname van de administratie van de stichting in verband met een fraudeonderzoek door het OM heeft het kantoor geen deugdelijk zelfstandig eigen onderzoek kunnen verrichten ten aanzien van de door het BFT als ongebruikelijk aangemerkte transacties.
Over de wel gemelde lening volgt de rechtbank het kantoor niet in haar standpunt dat zij de melding niet eerder dan in maart 2020 kon doen, omdat de administratie van de stichting van oktober 2016 tot mei 2019 in beslag was genomen. Het kantoor heeft bij het verwerken van de financiële administratie en het opstellen van de jaarrekeningen over 2016 en 2017 geconstateerd dat er geen leningsovereenkomst was en heeft hier toen om gevraagd. Zij heeft deze echter nooit ontvangen. Ook was toen duidelijk dat er geen rentebetalingen en aflossingen plaatsvonden. Het kantoor had daarom reeds op dat moment, of in ieder geval op 8 november 2018, toen de auditfiles en jaarverslagen over 2015, 2016 en 2017 werden gepresenteerd, de transactie met betrekking tot de lening als ongebruikelijk bij de FIU moeten melden.
Verder oordeelt de rechtbank onder meer dat de omstandigheid dat de administratie van de stichting van oktober 2016 tot mei 2019 in beslag was genomen, niet maakt dat het administratiekantoor niet van deze ongebruikelijke transactie op de hoogte kon zijn. De transactie was reeds begin 2016 tijdens het bezoek van de Belastingdienst, en dus voorafgaand aan de inbeslagname van de administratie in oktober 2016, als boeking in de administratie van de stichting opgenomen. Ook komt de transactie terug in de jaarrekeningen over 2015, 2016 en 2017, waarvan het kantoor uiterlijk op 8 november 2018 kennis had genomen.
Achtergestelde lening
Uit de door het kantoor verstrekte auditfiles blijkt verder dat de stichting in 2015 in de vorm van een lening € 295.000,- heeft verstrekt aan de BV die de activiteiten voortzette. Hoewel het administratiekantoor er terecht op heeft gewezen dat in de statuten van de stichting de mogelijkheid tot het lenen en uitlenen van geld is opgenomen en de achtergestelde lening is onderbouwd door een op 18 mei 2015 ondertekende overeenkomst, stelt het BFT eveneens terecht dat het kantoor de lening had moeten aanmerken als ongebruikelijke transactie en had moeten melden bij de FIU. Met het BFT stelt de rechtbank daarbij voorop dat een lening van een door PGB-gelden gefinancierde zorgstelling aan een commercieel bedrijf, ten dienste van de aankoop van een bedrijfspand door dit bedrijf, ongebruikelijk is, zeker nu er jaarlijks voor een groot bedrag en zonder specifieke onderbouwing zorg wordt ingekocht bij hetzelfde bedrijf. Daarbij komt dat de leningsovereenkomst niet de zakelijke voorwaarden bevat waaronder een lening wordt geacht te worden gesloten. Hoewel het kantoor heeft toegelicht dat het gaat om een achtergestelde rekening waar niet op kan worden afgelost, is er ook geen looptijd vastgelegd en zijn er geen zekerheden gesteld. Dat de leningsovereenkomst impliceert dat er een terugbetalingsverplichting is, zoals het kantoor stelt, is onvoldoende om aan te nemen dat de lening op zakelijke gronden is aangegaan. Al deze omstandigheden in samenhang maken dat het administratiekantoor de lening had moeten aanmerken als ongebruikelijke transactie en had moeten melden bij de FIU.
‘Vermenging zakelijk en privé’
Het BFT stelt verder terecht dat het administratiekantoor de (grote) rekeningcourant-verhoudingen bij de stichting als ongebruikelijk had moeten onderkennen en had moeten melden bij de FIU, oordeelt de rechtbank. Het BFT heeft daarbij terecht gewezen op de omvang van de rekeningcourant-verhoudingen in combinatie met het ontbreken van een onderbouwing en aflossing, het feit dat de stichting een organisatie betreft die volledig uit PGB-gelden wordt gefinancierd, maar de gelden niet (altijd) werden besteed aan zorg, de vermenging van zakelijke en privétransacties en de onduidelijkheid over de redenen voor het aangaan van de rekeningcourantverhouding, ook gezien de onzakelijke voorwaarden die werden gehanteerd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande stelt het BFT zich terecht op het standpunt dat het kantoor redelijkerwijs bekend moest zijn dat er aanleiding was voor het vermoeden dat de transacties met betrekking tot ‘omzet dagbesteding’, de lening en ‘vermenging zakelijk en privé’ verband konden houden met witwassen of financieren van terrorisme. Het kantoor had deze transacties daarom moeten melden aan de FIU. Ook heeft het BFT terecht geconcludeerd dat het kantoor de transactie met betrekking tot de tweede lening niet onverwijld heeft gemeld. Het administratiekantoor heeft dus de meldplicht geschonden. Ook heeft het kantoor, hiermee samenhangend, niet voldaan aan haar verplichting tot het verrichten van een verscherpt clientonderzoek.
Aanwijzing en boete
Daaruit volgt dat het kantoor niet aan de haar op grond van de Wwft rustende verplichtingen heeft voldaan. Het BFT kon daarom op grond van artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder c, juncto artikel 28 van de Wwft een aanwijzing geven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het boetebedrag onevenredig is aan de aard en de ernst van de overtredingen of de mate van verwijtbaarheid.
De beroepen van het kantoor worden dan ook ongegrond verklaard.
Geef een reactie