Mag de Belastingdienst vergrijpboetes opleggen vanwege grove schuld bij het indienen van onjuiste aangiftes IB/PVV als er vooraf belastingadvies is ingewonnen bij een belastingadviseur? De rechtbank Den Haag oordeelt dat er inderdaad sprake is van grove schuld en de fiscus dus terecht vergrijpboetes heeft opgelegd. Wel worden de vergrijpboetes van €28.076 en €28.933 met 5% gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Schenking aandelen
De vader van de vrouw die de zaak aanspande is woonachtig in Suriname en heeft haar in 2011 een pakket aandelen geschonken in een Surinaamse onderneming (een NV) ter waarde van €4.477.792. Dit pakket aandelen heeft de NV op 5 november 2012 van de vrouw ingekocht voor een bedrag van €4.500.000. De koopsom van dit pakket aandelen is de NV aan de vrouw schuldig gebleven. Met ingang van 2014 is de NV bedragen gaan aflossen op deze schuld. In 2014 werd maandelijks € 10.000 afgelost en in 2015 maandelijks € 25.000. In totaal werd derhalve in 2014 € 120.000 en in 2015 € 300.000 afgelost. Deze aflossingsbedragen werden gestort op een en/of bankrekening van de vrouw en haar vader.
Belastingadvies ingewonnen
De vrouw heeft begin 2015 advies ingewonnen bij een belastingadviseur. Op 3 april 2015 heeft een boekhouder de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het belastingjaar 2014 namens de vrouw ingediend en op 4 april 2016 heeft de boekhouder de aangifte IB/PVV 2015 ingediend. In deze aangiften zijn de vordering op de NV en de bankrekening waar de aflossingsbedragen op werden ontvangen niet vermeld. In het voorjaar van 2018 heeft de vrouw haar huidige gemachtigde benaderd voor advies. Naar aanleiding daarvan zijn op 24 mei 2018 respectievelijk 25 mei 2018 herziene aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 ingediend waarin de vordering op de NV en de bankrekening in box 3 zijn vermeld.
Vergrijpboetes
Bij brief van 15 maart 2019 brengt de Belastingdienst de vrouw op de hoogte dat naar aanleiding van de herziene aangiften IB/PVV 2014 en 2015 navorderingsaanslagen over de jaren 2014 en 2015 zullen worden opgelegd. Ook kondigt de fiscus aan dat voor beide jaren vergrijpboetes van 120% zullen worden opgelegd wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. Bij uitspraken op bezwaar van 17 november 2021 worden bezwaren van de vrouw, wegens het overschrijden van de redelijke termijn, gegrond verklaard en worden de vergrijpboetes verminderd naar € 28.076 (2014) en € 28.933 (2015).
Rechtszaak over vergrijpboetes
De vrouw spant vervolgens een rechtszaak aan over de vergrijpboetes. Bij de rechtbank Den Haag stelt ze zich op het standpunt dat de vergrijpboetes ten onrechte aan haar zijn opgelegd. Er zou sprake zijn van afwezigheid van alle schuld.
Op grond van artikel 67e van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr) kan met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd van in beginsel ten hoogste 100% van de boetegrondslag, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Op grond van het zesde lid van dit artikel bedraagt het maximale boetepercentage 300% voor zover de navorderingsaanslag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat aan de zijde van de vrouw sprake is van grove schuld. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan worden gedacht aan laakbare slordigheden of aan ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had een belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald.
Belastingadvies
Nu de Belastingdienst stelt dat sprake is van grove schuld rust op de fiscus de bewijslast om aannemelijk te maken dat bij de vrouw sprake is van grove schuld ten tijde van het doen van haar aangiften IB/PVV 2014 en 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is de Belastingdienst in zijn bewijslast geslaagd. De vrouw heeft weliswaar belastingadvies ingewonnen bij een belastingadviseur, maar heeft gelet op de overgelegde e-mail geen specifiek advies ingewonnen. Bovendien had ze uit de algemene bewoordingen van het advies van de belastingadviseur kunnen opmaken dat de schenking van haar vader c.q. de vordering op hem en de maandelijkse kwijtschelding daarvan in box 3 valt en daar vermogensrendementsheffing over verschuldigd zou zijn. De vrouw heeft vervolgens de boekhouder, die – zo heeft ze ter zitting verklaard – fiscalist is, haar aangiften laten indienen. Het feit dat de boekhouder de vordering en de gezamenlijke rekening niet in box 3 heeft opgenomen valt de vrouw aan te rekenen, oordeelt de rechtbank. Ze wist immers dan wel had kunnen weten dat de schenking van een dermate groot aandelenpakket fiscale consequenties had voor haar aangifte inkomstenbelasting in Nederland. De verklaring van de vrouw dat zij geen enkele fiscale kennis heeft, acht de rechtbank geloofwaardig. Dit had haar echter juist ertoe moeten aanzetten om voorafgaand aan het indienen van de aangiften uitgebreid advies in te winnen. Dit heeft zij echter nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vergrijpboetes derhalve terecht aan de vrouw opgelegd.
Matiging boetes
Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat aan de zijde van de vrouw sprake is van grove schuld en dat de Belastingdienst terecht voor de jaren 2014 en 2015 vergrijpboetes heeft opgelegd van 60%. De Belastingdienst heeft deze boetes bij uitspraken op bezwaar van 17 november 2021 wegens overschrijding van de redelijke termijn verminderd met 10%. De rechtbank acht die boetes van uiteindelijk € 28.076 (2014) en € 28.933 (2015) passend en geboden. Echter, gelet op het feit dat er tussen de kennisgeving van de boetes op 15 maart 2019 en deze uitspraak een termijn is verstreken van 3 jaar en 9 maanden, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM verder overschreden dan waar de Belastingdienst reeds rekening mee heeft gehouden. De boetes dienen daarom met nog 5% verder gematigd te worden tot respectievelijk € 26.672 (2014) en € 27.486 (2015). De beroepen zijn om die reden gegrond verklaard.
Geef een reactie