
De vrijstellingen van omzetbelasting voor schuldhulpverlening en voor maatschappelijk werk gelden uitsluitend voor instellingen die niet systematisch winst beogen. In zoverre is Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting (OB) onverbindend, heeft de Hoge Raad geoordeeld. Met het oog op het belang voor de rechtspraktijk gaat de Hoge Raad in het arrest daarnaast bovendien in op de uitleg van de begrippen schuldhulpverlening en maatschappelijk werk.
De belanghebbende in de zaak bij de Hoge Raad heeft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Daarin verricht hij tegen vergoeding diensten die bestaan uit budgetbeheer, budgetbegeleiding en budgetadvisering. De belanghebbende stelde zich op het standpunt dat zijn diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting omdat zij onder de vrijstelling vallen voor hetzij schuldhulpverlening, hetzij maatschappelijk werk.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad zet eerst het wettelijke kader uiteen. Bepaalde leveringen en diensten van sociale of culturele aard zijn vrijgesteld van omzetbelasting. In de Wet OB zijn voor toepassing van die vrijstellingen twee voorwaarden gesteld. Een van die voorwaarden is dat instellingen die deze vrijgestelde leveringen en diensten verrichten, geen winst beogen.
De leveringen en diensten die aldus zijn vrijgesteld, zijn aangewezen in een ‘Bijlage B’ bij het Uitvoeringsbesluit OB. Daarin worden onder meer genoemd: leveringen en diensten verricht door instellingen voor schuldhulpverlening en door instellingen voor maatschappelijk werk. Verder is daarin bepaald dat dergelijke instellingen niet systematisch het maken van winst mogen beogen. Op deze voorwaarde is een uitzondering gemaakt voor instellingen die werkzaam zijn op het gebied van schuldhulpverlening en voor instellingen voor maatschappelijk werk.
De Hoge Raad overweegt dat de besluitgever met deze uitzondering ook leveringen en diensten op het gebied van schuldhulpverlening en van maatschappelijk werk als vrijgesteld heeft aangewezen wanneer de desbetreffende instelling wél winst beoogt. Daardoor heeft de besluitgever volgens de Hoge Raad zijn wettelijk omschreven regelgevende bevoegdheid overschreden. In zoverre is Bijlage B onverbindend en dient zij buiten toepassing te blijven. Een instelling die één van deze twee vrijstellingen wil toepassen, mag dus geen winst beogen, aldus de Hoge Raad.
Omdat de belanghebbende een onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak oordeelt de Hoge Raad dat de slotsom niet anders kan zijn dan dat de belanghebbende met zijn diensten van budgetbeheer, budgetbegeleiding en budgetadvisering winst beoogt. Alleen al daarom kunnen zijn diensten niet onder de vrijstelling voor schuldhulpverlening of maatschappelijk werk vallen. Het beroep van de belanghebbende is ongegrond.
Geef een reactie