
‘Ik ben mij ervan bewust dat ik als accountant dien te handelen in het algemeen belang.
Ik oefen mijn beroep uit met een professioneel-kritische instelling.
In de uitoefening van mijn beroep als accountant laat ik mij leiden door fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid.
Ik houd mij aan de wetten en regelgeving die op mijn beroep van toepassing zijn.
Mijn professionaliteit brengt met zich mee dat ik geen handelingen verricht waarvan ik weet of behoor te weten dat die het accountantsberoep in diskrediet kunnen brengen.’
Gijs, aanwezig bij een diploma-uitreiking van accountants, schouwt de personen die hun diploma in ontvangst nemen en nu net begonnen zijn met het afleggen van de eed.
‘Dat beloof ik’, klinkt het luid uit de mond van een jonge vrouw in een mantelpakje. Gijs schat in dat ze bij een groot accountantskantoor werkt. Hij vindt het altijd leuk om een voorstelling te maken van mensen die hij op een podium ziet staan, langs ziet lopen als hij op een terras zit, of als hij boodschappen doet. Wat zouden deze mensen doen? Waar zouden ze wonen? Op welke politieke partij stemmen ze? Of hij gelijk heeft of er helemaal naast zit, dat komt hij in de meeste gevallen nooit te weten. Maar hij vindt het een leuke gedachtenoefening.
‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig,’ zegt een jongeman in een blauw pak met een wit shirt en een donkerblauwe stropdas. De jongeman glundert en kijkt de zaal in. Als Gijs zich omdraait ziet hij een oudere man en vrouw die glimmen van trots. Dat zullen zijn ouders wel zijn. Zou de jongen werken bij een kantoor op de Biblebelt? Dat is wel weer heel stereotype denken Gijs. Misschien werkt die jongen wel bij een kantoor midden in Amsterdam. Hoeveel mensen leggen vandaag eigenlijk nog op deze manier de eed af? Gijs vermoed dat het een minderheid is. Hij had het kunnen turven, maar ja, nu is hij te laat. Ze zijn al bijna bij de laatste persoon die de eed aflegt.
In het kader van zijn onderzoek wilde Gijs ook een diploma-uitreiking meemaken. Na een korte briefwisseling met de secretaris van de beroepsorganisatie kreeg hij toestemming om aanwezig te zijn bij een diploma-uitreiking.
Gijs laat zijn ogen nog een keer over de mensen op het podium gaan. Hoe zouden ze over tien, twintig jaar terugkijken op dit moment? Weten ze wat ze zojuist beloofd, verklaard of gezworen hebben? Overzien ze dat? Straks maar eens vragen?
Inmiddels is iedereen van het podium, worden er handen geschud, gekust, bloemen overhandigd. Een lach op het gezicht. Er worden glazen met bubbels rondgedeeld en even later wordt het glas geheven.
‘Mag ik?’ vraagt Gijs, hij voegt zich bij een groepje. Er wordt geknikt. ‘Blij dat het erop zit?’
Er wordt weer geknikt. ‘Zeker,’ zegt een jongen met een polo en spijkerbroek aan. ‘Waarom?’
‘Nu heb ik eindelijk weer eens tijd voor andere zaken. Mijn vriendin bijvoorbeeld. Het is een lang traject geweest. Verslagen maken, de spanning na een examen, de reisuren naar de plaats waar de opleiding plaatsvindt. Maar het is de moeite waard geweest.’
‘Wat mag je nu wat je eerst niet mocht?’
‘Ik denk dat er niet veel veranderd doordat ik nu mijn diploma heb en in het register sta,’ reageert een jonge vrouw met hoofddoek.
‘Je mag nu toch een handtekening zetten?’ reageert de jongen in polo.
‘Nou dat zal nog wel even duren. Bij ons in de organisatie zijn er maar een paar personen die mogen tekenen. En eerlijk gezegd wil ik die verantwoordelijkheid nu nog niet dragen.’
‘Nou, ik mag binnenkort alle jaarrekeningen van klanten waarvoor ik de relatiebeheerder ben zelf tekenen.’
‘Maar is het mogen zetten van een handtekening dan het enige verschil met gisteren?’
Er gaat een schaal met warme hapjes rond. ‘Allemaal vegetarisch mensen.’
De glunderende jongen reageert op de vraag van Gijs. ‘Vanaf vandaag zijn we ook aanspreekbaar op het werk dat we doen. We hebben bij onze werkzaamheden nu te maken met gedrags- en beroepsregels en als we over de schreef gaan, dan kunnen klanten nu naar de tuchtrechter gaan en vragen of deze daar een uitspraak over wil doen.’
‘Ja, dat is dus de reden dat ik voorlopig nog geen handtekening hoef te zetten.’ De dame met hoofddoek reageert.
Gijs breekt in. ‘Moet je dan bang zijn om accountant te zijn? Oefen je je beroep dan uit onder de dreiging van de tuchtrechter? Dat lijkt mij toch weinig aantrekkelijk.’
De dame met hoofddoek reageert. ‘Nee, ik ben niet bang voor de tuchtrechter, maar als je een handtekening zet draag je wel een hele grote verantwoordelijkheid en ik wil graag professioneel nog wat meer groeien voordat ik dit doe.’
‘Maar, wat maakt het vak van accountant dan zo leuk, dat je er jaren voor over hebt om dat te worden?’
De jongen in polo en spijkerbroek pakt nog een bitterbal van de schaal. ‘Wat het vak zo mooi maakt? Je mag ondernemers helpen met alle financiële vragen die ze hebben. Je zorgt ervoor dat ze geen gedoe hebben met de Belastingdienst of andere partijen. Als je de ondernemer heel goed kent, dan vertrouwt hij je steeds meer zaken toe. De relatie wordt steeds belangrijker en jij kunt de ondernemer met raad en daad bij staan met je financiële expertise. Dat vind ik tof aan het zijn van accountant’
‘Wat ik leuk vind is dat je altijd in een team werkt. Je hebt toegang tot alle informatie van de onderneming en je stelt daarbij vast of de directie wel het eerlijke verhaal verteld aan de aandeelhouders en iedereen die zaken doet met de onderneming die je controleert.’ De dame in het mantelpakje voegt zich bij het groep.
‘Ik ben Chantal, wie ben jij?’
‘Ik ben Gijs, ik doe onderzoek naar het belang van de accountant voor Nederland. Oftewel welke waarde voegt de accountant nu toe en ik ben ook wel benieuwd hoe jullie daar als jongste toetreders tegen aan kijken.’
‘En ben je al wijzer geworden?’ grapt Chantal.
Jan Wietsma
Geef een reactie