
Afrekening gezamenlijke bouwprojecten
De zaak draait om de afrekening van gezamenlijke bouwprojecten tussen de twee Gelderse projectontwikkelaars. De rechtbank oordeelde in een tussenvonnis van 14 februari 2024 dat een deskundige noodzakelijk was om de winstdelen van Zondag Bouwgroep te kunnen vaststellen. Partijen hadden onderling geen duidelijke afspraken gemaakt over de financiële afwikkeling, en de rechtbank achtte zichzelf niet in staat om zonder deskundige tot een goed onderbouwde beslissing te komen.
Algemene voorwaarden Grant Thornton
Daarom werd forensisch accountant Oskam van Grant Thornton Forensic & Investigation Services in Rotterdam benaderd om het onderzoek te verrichten. Oskam stemde in, op voorwaarde dat partijen akkoord gingen met de algemene voorwaarden van Grant Thornton, waarin een aansprakelijkheidsbeperking was opgenomen. Middengebied Geldermalsen verzette zich tegen deze voorwaarde en vreesde dat de deskundige hen tijdens het onderzoek onredelijk korte termijnen zou opleggen voor het aanleveren van stukken.
Maar de rechtbank verwierp dit bezwaar en overwoog dat een dergelijke aansprakelijkheidsbeperking gebruikelijk is in de branche en dat er geen enkele aanwijzing was dat Oskam zich onredelijk zou opstellen. De deskundige had bovendien al laten zien dat hij flexibel was bij het hanteren van termijnen, terwijl hij zelf aan strikte deadlines was gebonden. De rechtbank oordeelde daarom dat de aansprakelijkheidsbeperking redelijk en aanvaardbaar was en zag geen grond om de benoeming van Oskam af te wijzen.
Benoeming gefrustreerd
Ondanks dit oordeel bleef Middengebied Geldermalsen weigeren om in te stemmen met de voorwaarden van Grant Thornton, oordeelde de rechtbank Gelderland vorige maand in de einduitspraak. De rechtbank concludeerde dat de projectontwikkelaar de benoeming van de deskundige frustreert en daarmee handelt in strijd met haar verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek.
En dat heeft grote gevolgen voor de ontwikkelaar. De uitspraak betekende namelijk dat de rechtbank de geschilpunten waarover het zonder de deskundige niet kan oordelen, in het nadeel van Middengebied Geldermalsen zal beslechten. De rechtbank oordeelde dat Zondag Bouwgroep recht heeft op 50% van de door Middengebied Geldermalsen gemaakte en nog te maken winst in enkele projecten, wat betekent dat er in elk geval al € 5.329.328,00 als voorschot moet worden betaald. Bij een ander project moet nog eens € 687.936,53 aan de collega-projectontwikkelaar worden betaald.
Kort geding
Middengebied Geldermalsen spande daarna nog een kort geding aan tegen Zondag Bouwgroep om executie van het vonnis te voorkomen, blijkt nu uit een nieuwe uitspraak. Bij de voorzieningenrechter stelde de ontwikkelaar dat het de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de benoeming van een deskundige ‘onbegrijpelijk en feitelijk en juridisch onjuist acht. MG heeft te kennen gegeven in te stemmen met de aangepaste algemene voorwaarden van de deskundige, zoals met name valt te lezen in haar akte van 23 oktober 2024 en haar brieven aan de rechtbank en [naam deskundige] van 31 januari 2025. De rechtbank gaat er volgens MG dan ook ten onrechte vanuit dat zij geen deskundige kon benoemen en dat MG de voorwaarden van de deskundige niet accepteerde.’
Executoriale verkoop
Het eindvonnis zou als gevolg daarvan ten onrechte zijn gebaseerd op de eenzijdige stellingen van Zondag Bouwgroep, en dat zou leiden ‘tot een evident onjuist resultaat. Executie daarvan heeft bovendien verstrekkende gevolgen voor de financiële positie van MG, die grote investeringen heeft gedaan in project Lingewaarden en waarvan het vermogen op dit moment voornamelijk vast zit in de ten behoeve van dat project aangekochte percelen grond. Executie leidt mogelijk tot executoriale verkoop van de gronden met een aanzienlijk lagere opbrengst tot gevolg. Als de executie geschorst wordt zal MG er naar haar zeggen alles aan doen om de vergunde woningen zo snel mogelijk te realiseren. ZBG is een vermogend bedrijf, dat de gevorderde bedragen niet nodig heeft, zodat zij ook niet in haar belangen wordt geschaad als zij de uitkomst van het hoger beroep moet afwachten voordat zij tot executie mag overgaan. Door toch onverkort vast te houden aan executie maakt ZBG misbruik van haar recht, aldus MG.’
Oordeel
Maar de voorzieningenrechter is het daar niet mee eens en wijst de vordering af: ‘Hoewel MG het volstrekt oneens is met dit oordeel en meent dat de rechtbank [Oskam, red] als deskundige had moeten benoemen, is het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een afweging die is gemaakt op grond van de inhoud van de akte van MG en de e-mailcorrespondentie van MG met de rechtbank en de heer Van Oskam, in het licht van het eerder gevoerde debat over deze deskundige en de aanhoudende discussie over zijn onafhankelijkheid, voorwaarden en werkwijze. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechtbank. Ook als aanleiding zou zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de rechtbank gemaakte afweging die geleid heeft tot dat oordeel en de daaraan door de rechtbank verbonden gevolgen voor het verdere verloop van de procedure, die geleid hebben tot de in het eindvonnis gegeven beslissingen, dan kwalificeert dat niet als een feitelijke misslag noch als een juridische misslag. Ook als in hoger beroep over dat oordeel en de daaruit voortvloeiende beslissingen anders zou worden geoordeeld, is daarmee een evidente misslag niet gegeven.’
Belangenafweging
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel, oordeelt de voorzieningenrechter. ‘Hoewel MG op zichzelf een financieel belang heeft om executoriale verkoop van de nog niet ontwikkelde percelen grond waarop ZBG beslag heeft laten leggen te voorkomen, weegt het belang van ZBG om de bedragen tot betaling waarvan MG uitvoerbaar bij voorraad is veroordeeld in de beide zaken na gerechtelijke procedures met een looptijd van meer dan tien jaar nu te kunnen incasseren, zwaarder. Dat ZBG een vermogende partij is die voor haar voortbestaan niet afhankelijk is van een (vlotte) inning van de bedoelde gelden, doet daar niet aan af. Niet weersproken is dat het om aanzienlijke vorderingen gaat, dat de hoogte van die vorderingen alleen maar zal oplopen indien met de tenuitvoerlegging van de veroordelingen zal worden gewacht en dat de vermogenspositie van MG daardoor steeds minder gunstig wordt, hetgeen de verhaalsmogelijkheden van ZBG alleen maar zal verkleinen. ZBG heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de percelen ook verder ontwikkeld kunnen worden zonder de betrokkenheid van MG, waardoor de percelen een gewild object vormen en een aanzienlijke kans bestaat dat tegen een marktconforme prijs zal worden verkocht. MG stelt weliswaar dat zij in dat geval bepaalde van de gemeente verkregen subsidies zal moeten terugbetalen, hetgeen tot haar faillissement zou kunnen leiden, maar dat daarvan werkelijk sprake zal zijn, heeft MG niet onderbouwd. Het mag zo zijn dat MG fors heeft geïnvesteerd in de (deels) nog te ontwikkelen percelen en daarvan in geval van executoriale verkoop niet de (volledige) vruchten zal plukken, maar dat vormt geen voldoende belang dat in het kader van dit executiegeschil tot een andere uitkomst leidt. MG heeft verder niets gesteld met betrekking tot een belang dat zich zou verzetten tegen de veroordeling tot afgifte van de projectadministraties, waartoe zij eveneens is veroordeeld. De slotsom is dat de vordering tot schorsing van de executie van het eindvonnis van 19 februari 2025 in beide zaken wordt afgewezen.’
Geef een reactie