
Aanleiding is de motie van Kamerlid Idsinga. Die motie verzocht om carried interest – het deel van de winst dat fondsmanagers in private equity ontvangen – volledig onder te brengen in box 1 van de inkomstenbelasting, waar een progressief tarief geldt tot 49,5 procent. Deze inkomsten worden momenteel via een bijzondere regeling belast, waarbij onder bepaalde voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van het lagere tarief in box 2. Van Oostenbruggen wil tegemoetkomen aan het verzoek om de belasting op deze inkomsten te verhogen, maar kiest voor een andere benadering dan de motie voorstelt.
Complexe regeling
De lucratiefbelangregeling bestaat sinds 2009 en werd ingevoerd om belastingontwijking door private-equitymanagers tegen te gaan. Managers die via hun beloningsstructuur vermogensbestanddelen ontvangen met hoge potentie tot rendement – carried interest – vallen onder deze regeling. De voordelen daaruit worden in beginsel belast in box 1. Maar als de manager het belang onderbrengt in een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, én ten minste 95 procent van de opbrengst aan zichzelf uitkeert, geldt een heffing in box 2 (momenteel 33%). Deze zogenoemde aanmerkelijkbelangvariant wordt vaak gebruikt.
Internetconsultatie
Op 13 februari van dit jaar informeerde Van Oostenbruggen de Kamer over een onderzoek naar de regeling en startte hij een internetconsultatie. Daarbij werd onder meer gevraagd of aanpassing van de regeling wenselijk is, en welke voor- en nadelen de onderzochte alternatieven hebben. Uit de acht binnengekomen reacties, onder andere van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en de Vereniging van Participatiemaatschappijen, blijkt vooral behoefte aan eenvoud, duidelijkheid en continuïteit. Er is geen breed draagvlak voor ingrijpende wijzigingen zoals voorgesteld in de motie.
Twee alternatieven
In het onderzoek werden twee alternatieven voor herziening van de regeling voorgelegd. Het eerste alternatief is volledige heffing in box 1, zonder de mogelijkheid om via een vennootschap uit te wijken naar box 2. Dit zou de regeling vereenvoudigen, maar roept nieuwe juridische en uitvoeringsproblemen op. Volgens Van Oostenbruggen is het aannemelijk dat belastingplichtigen in dat geval eerder zullen beweren dat geen sprake is van een lucratief belang, om zo gebruik te maken van het voordelige box 3-regime. Ook zou deze aanpak kunnen leiden tot fiscale derving als private-equitybedrijven overschakelen op bonussen die aftrekbaar zijn van de vennootschapsbelasting.
Het tweede alternatief is een verhoging van de belastingdruk in box 2 door middel van een zogenoemde multiplier. Dit betekent dat het effectieve tarief voor carried interest-inkomsten stijgt naar circa 36 procent, zonder dat het fiscale systeem ingrijpend hoeft te worden herzien. Deze optie heeft de voorkeur van de staatssecretaris. Hij wijst erop dat dit alternatief minder verstorend werkt, uitvoerbaar is per 1 januari 2026 en beperkt effect heeft op het vestigingsklimaat.
Kritiek op box 1-variant
De volledige overgang naar box 1 brengt volgens Van Oostenbruggen te veel onzekerheden met zich mee. Zo loopt er momenteel een gerechtelijke procedure over de vraag of Nederland wel belasting mag heffen op carried interest van niet-ingezetenen. Bij een ongunstige uitspraak zou Nederland het heffingsrecht verliezen, wat uitwijkgedrag naar het buitenland in de hand kan werken. Daarnaast zou de maatregel bij invoering vóór het nieuwe box 3-stelsel belastingplichtigen kunnen stimuleren om zich op het standpunt te stellen dat hun belang daar thuishoort – met als gevolg een veel lagere belastingheffing.
Budgettaire opbrengst
De geschatte opbrengst van het gekozen alternatief – verhoging van de heffing in box 2 – ligt tussen de 20 en 80 miljoen euro per jaar. Een exacte berekening is lastig, omdat de belastinggegevens over carried interest niet specifiek worden geregistreerd. Toch acht Van Oostenbruggen deze opbrengst relevant voor het inkomstenkader. Hij benadrukt dat de Belastingdienst de maatregel zonder grote technische aanpassingen kan uitvoeren, al is volledige digitale ondersteuning pas per 2029 haalbaar.
Motie ‘ontijdig‘
De internetconsultatie laat geen directe noodzaak zien voor ingrijpende wetswijziging. Bovendien is het wetsvoorstel via box 2 sneller, uitvoerbaarder en minder juridisch risicovol. “Uiteindelijk is het een politieke keuze,” aldus Van Oostenbruggen. Hij adviseert de aangehouden motie als als “ontijdig” te beschouwen.
Lees hier de brief van de staatssecretaris.
Geef een reactie