Een RA die geld leende aan een klant en samen met hem in zaken ging kreeg een waarschuwing van de Accountantskamer, maar heeft bij de civiele rechter nu wel succes. De voormalige zakenpartner en zijn moeder moeten de RA meer dan 37.000 euro terugbetalen.
De rechtbank Gelderland gaat in de uitspraak ook in op de reikwijdte van de zorgplicht van de accountant in zulke situaties. Als een accountant een krediet verstrekt aan een zakenpartner mag daarvan meer verwacht worden dan van een privépersoon, spreekt de rechter uit. Toch reikt de zorgplicht van de accountant in zo’n geval niet zo ver dat deze gelijk kan worden gesteld aan die van een professionele kredietverstrekker.
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2019:1998
De RA verrichtte accountantswerkzaamheden voor de ondernemer, die in eerste instantie een eigen eenmanszaakje had dat gericht was op de ontwikkeling en verkoop van een softwaretool. Op een bepaald moment richtten de twee gezamenlijk enkele vennootschappen op en leende de RA persoonlijk € 18.150 aan de ondernemer. De bedoeling was om zo een gezamenlijke zakelijke onderneming op te zetten rond de ontwikkeling en verkoop van de softwaretool. De moeder van de ondernemer stelde zich borg voor de schuld van haar zoon aan de RA. Omdat hun gezamenlijke onderneming ook na enkele jaren nog steeds verlieslatend was, liet de ondernemer aan de RA weten dat hij zijn activiteiten voor de onderneming (deels) wilde beëindigen en elders inkomsten wilde verwerven. De RA vorderde vervolgens terugbetaling van de geldlening.
Accountantskamer/CBb
Bij de Accountantskamer en onlangs in hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) stelde de voormalige zakenpartner onder druk gezet te zijn door de RA om door te gaan met de onderneming, door te dreigen met het vorderen van nakoming van de overeenkomsten. Ook zou de RA misbruik hebben gemaakt van de financieel afhankelijke positie van de voormalige zakenpartner. De Accountantskamer gaf hem een waarschuwing omdat hij zich niet onafhankelijk en objectief opstelde rond de zakelijke overeenkomst. Het CBb oordeelde kortgeleden dat de RA geen misbruik maakte van zijn positie en ook geen gebruik maakte van de onwetende en afhankelijke positie van de voormalige zakenpartner.
Kantonrechter
In de civiele zaak bij de Rechtbank Gelderland ging het over terugbetaling van de lening. De RA vorderde (via de accountancy-BV) dat zijn voormalige zakenpartner en diens moeder zouden worden veroordeeld tot terugbetaling van € 23.761,44 als nakoming van de geldleningsovereenkomst en de met de moeder gesloten overeenkomst van borgstelling. De voormalig zakenpartner stelde zich net als bij de tuchtzaken ook bij de kantonrechter op het standpunt dat de lening onder misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en daarom vernietigd dient te worden. Ook voerde hij aan dat de RA jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
Misbruik omstandigheden?
Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigen alle door de voormalige zakenpartner aangevoerde omstandigheden niet de conclusie dat de RA misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. In het bijzonder draagt aan dit oordeel bij dat van een economische dwangpositie onvoldoende is gebleken (hetgeen overigens ook volgt uit de uitspraak van de accountantskamer), dat beide partijen zakelijk opereerden en dat tegenover de – niet als excessief te kwalificeren – nadelen voor de voormalige zakenpartner ook het voordeel stond dat hij de vrije beschikking kreeg over de software tool en daarmee zijn werkzaamheden (weliswaar in een vennootschap met een andere partij) kon voortzetten.
Onrechtmatig handelen?
Dat de gemaakte afspraken tussen de partijen nietig zouden zijn wegens strijd met de wet, dan wel dat sprake is van onrechtmatig handelen, valt evenmin in te zien, spreekt de rechter uit.
De voormalige zakenpartner heeft onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de geldlening niet opeisbaar zou zijn, omdat partijen over de betaling van de aflossing en rente afwijkende afspraken zouden hebben gemaakt. Wat daar verder ook van zij, nadat de voormalige zakenpartner te kennen had gegeven dat hij geen brood meer zag in de samenwerking heeft de RA zijn voormalige zakenpartner verzocht om tot terugbetaling van het resterende bedrag over te gaan. Dat dit is gebeurd een dag nadat de voormalige zakenpartner een klacht had ingediend bij de accountantskamer maakt dat niet anders.
Borgstelling moeder
De vraag is vervolgens of de moeder van de voormalige zakenpartner, die zich als borg heeft verbonden voor haar zoon tot zekerheid voor de betaling van de geldlening, ook kan worden veroordeeld tot betaling. De moeder doet in dat verband een beroep op dwaling en voert aan dat zij niet op de hoogte was van de aan de overeenkomst verbonden risico’s. Tevens stelt ze dat de RA haar ten tijde van het aangaan van de overeenkomst onder druk heeft gezet en daarmee misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Tot slot voert ze aan dat de RA bij het aangaan van de overeenkomst zijn zorgplicht die jegens haar als particuliere borg geldt niet in acht heeft genomen.
Schending mededelingsplicht & dwaling
In geschil is allereerst of de RA zijn mededelingsplicht heeft geschonden en de moeder daardoor heeft gedwaald bij het aangaan van de borgstelling. De rechtbank overweegt daarbij dat een borgtochtovereenkomst wegens dwaling vernietigbaar kan zijn, wanneer de borg bij het vormen van zijn oordeel over de kans dat hij tot nakoming zal worden verplicht, is uitgegaan van een zodanig verkeerde voorstelling van zaken dat hij, zou hij een juiste voorstelling hebben gehad, niet bereid zou zijn geweest de borgtocht te verlenen.
De kantonrechter overweegt verder dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd ten aanzien van welk aspect van de borgstelling zij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad en in hoeverre die onjuiste voorstelling is te wijten aan een inlichting van de RA of aan het schenden van een mededelingsplicht (artikel 6:228 lid 1 sub a en b BW). Dat van wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid sub c sprake is niet door de moeder aangevoerd. De enkele stellingen dat geen indringend gesprek zou zijn gevoerd, dat de moeder onder tijdsdruk moest tekenen en dat niet voor risico’s zou zijn gewaarschuwd – welke stellingen door de RA zijn betwist – kan de door de moeder bepleite conclusie dat sprake is geweest van dwaling, niet dragen. De moeder heeft de borgtochtovereenkomst bij de RA op kantoor getekend. De eerste pagina van de borgtochtovereenkomst is door beide partijen geparafeerd en de tweede pagina is ondertekend. Bovendien heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij dacht dat “het primair bij Joost lag”, hetgeen ook juist is. Het beroep op dwaling treft dus geen doel.
Zorgplicht accountant/kredietverstrekker
De moeder voerde ook nog aan dat de RA zijn zorgplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak rust op een professionele kredietverstrekker tegenover een particuliere borg een bijzondere zorgplicht in die zin dat een particuliere borg over de risico’s van een borgstelling zorgvuldig moet worden ingelicht. Een particuliere borg behoeft immers bescherming tegen eigen ondoordachtheid bij het aangaan van een overeenkomst waarvan de financiële gevolgen vooralsnog uitblijven maar die, als zij zich voordoen, een zware last plegen te vormen (zie de MvT bij art. 7:857 BW, Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 444). De invulling van de zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Daartoe behoort de aard van de relatie tussen de beoogde borg en de schuldenaar. Indien tussen deze beiden een persoonlijke relatie bestaat, zal het risico op ondoordachtheid of lichtzinnigheid aan de zijde van de borg in de regel immers groter zijn (vgl. HR 1 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:543 en HR 1 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632).
Vooropgesteld wordt dat de moeder heeft nagelaten een rechtsgevolg te verbinden aan haar stelling dat de RA de zorgplicht heeft geschonden. Wat daar verder ook van zij, de RA kan niet worden aangemerkt als een professionele kredietverstrekker. Het gaat hier om een vennootschap die accountancywerkzaamheden uitvoerde/uitvoert, zodat van haar wel meer verwacht mag worden dan van een privé persoon, maar de zorgplicht van de accountant/het accountantskantoor reikt niet zo ver dat deze gelijk kan worden gesteld aan die van een professionele kredietverstrekker.
De moeder voerde aan dat de RA haar er op had moeten wijzen dat het bedrag van borgstelling verhoogd kon worden met rente (op rente). Op beide pagina’s van de overeenkomst is dat echter expliciet vermeld (op de tweede pagina als goedschrift waaronder de moeder haar handtekening moest plaatsen). Dat de overeenkomst niet voorzien is van een goedschrift klopt in zoverre niet, nu het goedschrift voorgedrukt is boven de regel waar de moeder haar handtekening moest plaatsen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de RA in zijn zorgplicht jegens de moeder tekortgeschoten is, spreekt de rechter uit.
Geef een reactie