Spreek duidelijk af wat je als accountantskantoor voor een klant aan werkzaamheden uitvoert en tegen welke vergoeding je dat doet. Die les kan worden getrokken uit een zaak waar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich onlangs over boog. Een accountancymaatschap verzorgde vanaf juni 2013 accountantswerkzaamheden voor een in financiële problemen verkerend slagersbedrijf zonder dat de partijen daarover iets schriftelijk vastlegden. Voor de door haar verrichte werkzaamheden, stuurde de maatschap maandelijks een ongespecificeerde voorschotfactuur van € 1.000,- excl. btw aan de slager. De samenwerking werd ongeveer een jaar later alweer beëindigd, waarna een verschil van mening ontstond over de eindafrekening. Daarbij draaide het om de vraag welke werkzaamheden in de opdracht lagen besloten, welke werkzaamheden daarbuiten vielen en op welke beloning de maatschap aanspraak kan maken voor de door haar verrichte werkzaamheden.
Kantonrechter
De kantonrechter veroordeelde de slager bij vonnis van 8 februari 2017 in conventie tot betaling aan de maatschap van € 22.436,64, vermeerderd met rente en kosten. In reconventie heeft de kantonrechter de slager niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen jegens de individuele maten van de maatschap en de vorderingen van de slager tegen de maatschap afgewezen, met veroordeling van de slager in de kosten. De kantonrechter oordeelde dat de door de slager gestelde prijsafspraak niet is komen vast te staan en dat de slager onvoldoende had weersproken dat het door de maatschap in rekening gebrachte niet in overeenstemming was met een op de gebruikelijke wijze berekend loon.
Hoger beroep
In hoger beroep vordert de slager vervolgens, kort samengevat, dat het hof de maatschap zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen het bedrijf meer heeft betaald voor de gebruikelijke accountantswerkzaamheden (inclusief salarisadministratie) dan primair € 16.688,16 of subsidiair € 14.800,00, te vermeerderen met rente en kosten. Daarnaast vorderde de slager ontbinding van de overeenkomst van opdracht tussen partijen voor zover deze ziet op het opstellen van de jaarstukken over 2013, de btw-aangifte over 2014 en de financiële administratie over 2014.
Beslissing Hof
De grieven van de slager slagen deels. Voor alle werkzaamheden, niet-regulier en regulier, die de maatschap voor de slager heeft verricht, had de maatschap in totaal € 30.965,20 in rekening mogen brengen, bepaalt het hof op basis van de aangevoerde stukken. Uit die stukken is op te maken dat de slager in totaal een bedrag van € 21.805,- aan de maatschap heeft betaald. Uitgaande van dat bedrag betekent dit dat de slager hoe dan ook niet méér aan de maatschap heeft betaald dan dat hij verschuldigd zou zijn en dat daarom de vordering van de slager moet worden afgewezen. De maatschap heeft nog een restvordering op de slager. Desondanks kan het vonnis van de kantonrechter van 8 februari 2017 niet in stand blijven, aangezien de vordering van de maatschap in hoofdsom (veel) lager uitvalt dan het bedrag in hoofdsom waartoe de slager in eerste aanleg is veroordeeld. In zoverre slagen de grieven.
Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 8 februari 2017 en doet opnieuw recht. Het hof veroordeelt de slager om aan de maatschap tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 30.965,20 excl. btw in hoofdsom te betalen, te verminderen met hetgeen de slager gedurende en na de samenwerking met de maatschap reeds in mindering op de hoofdsom heeft voldaan.
Geef een reactie