Een rapport dat een accountantskantoor opstelde voor een curator heeft het kantoor en twee daar werkzame accountants flink in de problemen gebracht. Toch is een veroordeling door de Accountantskamer vanwege een gebrek aan hoor en wederhoor in het rapport op zichzelf nog niet voldoende om via een kort geding een schadevergoeding toe te kennen, oordeelt de rechtbank Den Haag.
Uitspraak: ECLI:NL:RBDHA:2020:5919
Persoonlijke aansprakelijkheid
De drie partijen die het kort geding aanspanden zijn door de rechtbank op verschillende gronden persoonlijk aansprakelijk gesteld in een faillissement. In die door de curator aangespannen zaak speelde ook een rapport dat het accountantskantoor had opgesteld voor de curator een rol. In hoger beroep hield de aansprakelijkstelling echter geen stand, waarna een zaak bij de Accountantskamer tegen de RA’s volgde. De tuchtrechter kwam tot een veroordeling in die zaak vanwege de ondeugdelijkheid van het rapport.
Kort geding
De partijen die in eerste instantie persoonlijk aansprakelijk waren gesteld spanden daarop een kort geding aan tegen het accountantskantoor en de RA’s. Daarbij draaide het om de mogelijke aansprakelijkheid van het kantoor en de twee daaraan verbonden RA’s op grond van onrechtmatig handelen en werd een schadevergoeding gevorderd.
Oordeel
De voorzieningenrechter gaat daar echter niet in mee:
Dat de rapportage, op basis van de informatie die gedaagden in 2014 ter beschikking stond, inhoudelijk onjuist of onzorgvuldig is, stellen eisers vooral onder verwijzing naar rapportage van [A] , die dateert uit 2017. Duidelijk is dat de Accountantskamer, in de tuchtprocedure die door eisers is geëntameerd, het een en ander aan te merken heeft op het rapport van gedaagden. Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat de Accountantskamer redeneert vanaf het moment dat gedaagden kennis hadden genomen van het standpunt van eisers en van [A] , in oktober 2017. De Accountantskamer is van oordeel dat gedaagden zich vanaf dat moment – dus met terugwerkende kracht – hadden moeten realiseren dat er in wezen sprake is geweest van een persoonsgericht onderzoek en dat de wijze waarop zij in 2014 tot hun aan de curator gerichte rapportage waren gekomen, niet voldeed aan de (procedurele) eisen die de NBA aan een dergelijk onderzoek stelt, met name niet aan de eis van hoor en wederhoor. Op dat moment hadden gedaagden – volgens de Accountantskamer – anders moeten acteren; in ieder geval hadden zij duidelijk moeten maken dat hun rapport uit 2014, met inachtneming van de aan een persoonsgericht onderzoek te stellen eisen, gebreken vertoonde. Op dat moment (oktober 2017) had de rechtbank Amsterdam haar tussenvonnis van 12 april 2017 en eindvonnis van 30 augustus 2017, waaruit een forse veroordeling voor eisers volgde, al gewezen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is op basis van het eindvonnis niet tot executie door de curator overgegaan in verband met een met eisers getroffen regeling.
Rapport uitsluitend voor curator bestemd
In deze zaak valt op dat gedaagden in hun rapport gericht aan de curator, dat wellicht een betere introductie verdiende (voor wat betreft de aard van de opdracht, de beschikbare informatie en de mate van betrouwbaarheid), uitdrukkelijk hebben vermeld dat het “uitsluitend voor u” (curator) was bestemd en dat het zonder goedkeuring vooraf “niet aan derden” ter beschikking mocht worden gesteld. Uit die introductie en de overige tekst van het rapport kan niet worden vastgesteld dat de opdracht van de curator feitelijk neerkwam op een persoonsgericht onderzoek. Het lijkt er dan ook niet op dat gedaagden hun opdracht toen wel als zodanig moesten opvatten. Gelet hierop kan in het bestek van dit kort geding niet zonder meer worden aangenomen dat gedaagden destijds gehouden waren hoor en wederhoor toe te passen.
Er was al een veroordeling
Daar komt bij dat – zelfs als het zo zou zijn dat gedaagden, zoals de Accountantskamer oordeelde, in actie hadden moeten komen toen ze eenmaal tot de ontdekking waren gekomen dat de curator hun rapport in de aansprakelijkheidsprocedure tegen eisers had gebruikt en hun rapport met terugwerkende kracht het stempel van persoonsgericht onderzoek had gekregen – het een gegeven is dat op dat moment het kwaad al was geschied: de veroordeling door de rechtbank lag er immers al.
Curator: gedaagden wisten dat rapport in procedure gebruikt zou worden
De curator lijkt nu, in zijn aan de advocaat van eisers gerichte e-mail van 16 juni 2020, te beweren (beter: te suggereren) dat gedaagden destijds wel wisten dat het rapport in de procedure bij de rechtbank zou worden gebruikt en dat zij daarmee ook instemden, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter. Dit betreft echter een zeer wankele basis voor een veroordeling in een kort geding zoals hier aan de orde. Te meer nu de curator wel erg eenvoudig over het uitdrukkelijke voorbehoud in het rapport van gedaagden (“only for your eyes”) stapt.
Al eerder op de hoogte
Op de zitting hebben eisers nog aangevoerd dat gedaagden al eerder dan in oktober 2017 – namelijk in februari 2017, vlak vóór de comparitie van partijen – op de hoogte waren van de omstandigheid dat de inhoud van hun rapport was ingebracht in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. Volgens gedaagden is door de curator toen enkel aan hen gevraagd om een toelichting op hun rapport uit 2014, aan welk verzoek is voldaan. Niet duidelijk is geworden of toen bij gedaagden ook al bekend was dat hun volledige rapport was overgelegd in die procedure. Verder rijst – nog los van het vorenstaande – de vraag of gedaagden op dat moment, op eigen initiatief, hadden moeten overgaan tot intrekking van hun rapport, dan wel andere acties hadden moeten nemen.
Discussie over inhoud en kwaliteit rapport mogelijk
Daarnaast moet worden aangenomen dat er – ondanks de forse kritiek van [A] en de Accountantskamer – nog wel enige discussie (mogelijk) is over de inhoud en de kwaliteit van het rapport van gedaagden. Mede waar zij – kort gezegd – stellen dat zij, in het licht van de opdracht van de curator, slechts beschikten over een beperkte hoeveelheid informatie.
Causaal verband
Voorts hebben gedaagden – voor zover sprake zou zijn van aansprakelijkheid – gemotiveerd verweer gevoerd ten aanzien van het causale verband tussen hun onzorgvuldig handelen en de door eisers gestelde schade en gesteld dat er in dit geval goede grond is om een deel van de schade toe te rekenen aan eisers wegens eigen schuld. Bovendien hebben gedaagden de door eisers gestelde omvang van de schade bestreden.
Vordering niet toewijsbaar
Gelet op het voorgaande en de terughoudendheid die in kort geding moet worden betracht bij de (toewijzing van) geldvorderingen, leidt het in dit geschil in de bodemprocedure op wezenlijke onderdelen nog te voeren debat tot het oordeel dat de onderhavige vordering van eisers – toewijzing van een voorschot op een verschuldigde schadevergoeding – niet toewijsbaar is.
Geef een reactie