Een RA beantwoordde een aantal vragen over de financiën van een partner bij een advocatenkantoor aan diens advocaat, in verband met een aanstaande rechtszaak tussen de man en zijn ex-echtgenote over de hoogte van de kinderalimentatie. Die e-mail brengt hem nu flink in de problemen, want de Accountantskamer oordeelt dat de accountant met zijn beantwoording de objectieve waarheidsvinding door de rechter belemmerde. Daarnaast handelde hij in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit door op geen enkele wijze duidelijk te maken dat hij uitsluitend het standpunt van de man heeft weergegeven. De tuchtrechter legt de RA daarom een berisping op.
Uitspraak: 21-1593 RA
De man en vrouw zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure over de hoogte van de te betalen kinderalimentatie voor hun zoon. De man heeft een management BV en een pensioen BV en is (indirect) partner bij een advocatenkantoor. Het advocatenkantoor betaalt jaarlijks een managementvergoeding van € 900.000 aan de management BV. De man keert zichzelf als werknemer van de management BV jaarlijks € 205.020 loon uit. De pensioen BV heeft de pensioenverplichtingen in 2017 afgekocht. De man heeft in verband daarmee een afkoopsom pensioen ontvangen.
Beantwoording vragen
Op 21 januari 2021 heeft de advocaat van de man in verband met een aanstaande zitting bij de rechtbank een aantal vragen aan de RA gesteld over de financiën van de man. De accountant heeft dezelfde dag als volgt per e-mail geantwoord:
“(…) Het klopt dat er naast de opgenomen loonkosten en algemene kosten in de vennootschap een positief resultaat wordt behaald. De heer [A] heeft echter als ondernemer zelf ook te zorgen voor zijn pensioeninkomen. Een pensioen dat bovendien wat eerder in zal moeten gaan dan de algemeen geldende leeftijd. De heer [A] zal naar verwachting als partner bij [advocatenkantoor1] nog maximaal 2 tot 4 jaar actief kunnen zijn en daarna gevraagd worden uit te treden. Of er in de fase daarna nog vervangende bronnen van inkomsten zijn aan te boren is zeer de vraag, dus feitelijk zal vanaf dat moment reeds aanspraak gedaan worden op een opgebouwd pensioenvermogen. De heer [A] heeft er voor gekozen om ten aanzien van zijn pensioen dit niet extern onder te brengen bij een pensioenverzekeraar maar om hiertoe zelf vermogen op te bouwen. Dit vermogen wordt opgebouwd vanuit de in de vennootschap [BV1] behaalde resultaten. In het verleden heeft dit geleidt tot de aankoop van een aantal panden die door de heer [A] als relatief veilige belegging worden beschouwd. Deze panden zijn aangekocht in privé, de voor de aankoop benodigde gelden komen beschikbaar door een dividenduitkering vanuit de vennootschap. Dit is ook waar de dividenduitkeringen in voorgaande jaren voor zijn benut. In de huidige vastgoedmarkt is het prijspeil dusdanig dat het doen van aankopen uit beleggingsoogpunt feitelijk niet interessant is. Zolang dit het geval blijft zullen de beschikbaar gekomen middelen als liquiditeit in [BV1] worden aangehouden. Alternatief is om dan het pensioeninkomen te realiseren met toekomstige dividenduitkeringen uit deze vennootschap.
Gezien het hiervoor gestelde inzake de verwachting over de tijd dat de heer [A] nog als partner bij [advocatenkantoor1] betrokken is en dus over het gepresenteerde inkomensniveau beschikt is mijn conclusie dat de beschikbare liquiditeit én de resultaten die in deze periode nog beschikbaar komen meer dan nodig zijn om dit pensioenvermogen op voldoende niveau te brengen. Feitelijk is de nog resterende werkzame periode daarvoor al te kort. Er is naar mijn mening de komende jaren dan ook nadrukkelijk geen mogelijkheid om dividenduitkeringen te doen ter consumptieve besteding.
Ten aanzien van 2020 kan ik melden dat de totale managementvergoeding ca. € 900.000 heeft bedragen. Bij een gelijk blijvend kostenniveau en naar verwachting licht negatieve beleggingsinkomsten resulteert dit in een resultaat na belastingen van ca. € 450.000. Voor 2021 verwacht ik als gevolg van COVID-19 een nadrukkelijk lagere managementvergoeding en daarmee resultaat. De omvang van de huidige opdrachtenportefeuille rechtvaardigt in ieder geval deze verwachting. (…)”
De man heeft de e-mail van de RA ingebracht in de procedure bij de rechtbank. Ook in het op dit moment aanhangige hoger beroep heeft de man deze e-mail overgelegd en aangehaald in zijn verweerschrift.
Objectieve waarheidsvinding en de accountant
De vrouw diende een tuchtklacht in tegen de accountant naar aanleiding van diens e-mail. De Accountantskamer overweegt dat de advocaat van de man de RA heeft gevraagd om een aantal vragen over de financiën van de man te beantwoorden in verband met een aanstaande zitting bij de rechtbank. De accountant wist dus of behoorde te weten dat zijn e-mail van 21 januari 2021 zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure.
Uit vaste jurisprudentie van de Accountantskamer volgt dat een accountant die weet of behoort te weten dat zijn rapport zal worden gebruikt in een gerechtelijke procedure ervoor moet zorgen dat zijn rapport de objectieve waarheidsvinding door de rechter niet belemmert. Van een belemmering is sprake als de inhoud van het rapport onjuist of onvolledig is, de bevindingen of conclusies van het rapport een deugdelijke grondslag ontberen of het rapport ten onrechte geen duidelijke voorbehouden of beperkingen bevat.
Naar het oordeel van de Accountantskamer belemmert de e-mail van de accountant de objectieve waarheidsvinding door de rechter. De RA heeft daarin immers geconcludeerd dat de beschikbare liquiditeit én de resultaten die nog beschikbaar komen meer dan nodig zijn om het pensioenvermogen van de man op voldoende niveau te brengen, zonder dat hij de daarbij gehanteerde uitgangspunten heeft weergegeven. De RA heeft bijvoorbeeld geen melding gemaakt van de hoogte van het pensioen, de ingangsdatum van het pensioen, het partnerpensioen voor de circa 20 jaar jongere vrouw van de man en de door de man genoten huurinkomsten. Dit geldt ook voor de uitspraak van de RA dat er de komende jaren nadrukkelijk geen mogelijkheid bestaat om dividenduitkeringen te doen ter consumptieve besteding. Omdat de accountant in zijn e-mail geen duidelijke voorbehouden of beperkingen heeft weergegeven, is hij te stellig geweest. De RA had bovendien het woord conclusie niet mogen gebruiken, omdat hij daarmee een bepaalde vorm van zekerheid suggereert die niet op een deugdelijke grondslag berust. Daarom moet worden geconcludeerd dat de RA het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd.
Op vraag van de Accountantskamer heeft de RA niet kunnen aangeven welke maatstaf hem voor ogen heeft gestaan bij het opstellen van zijn email. De Accountantskamer wijst hem erop dat hij Handreiking 1127 “Opdrachten uitgevoerd ter ondersteuning bij (potentiële) geschillen” had kunnen volgen. Dan had hij kunnen vaststellen dat bijvoorbeeld in paragraaf 4.5 van de Handreiking wordt geadviseerd de reikwijdte van de opdracht, de uitgevoerde werkzaamheden, de uitkomsten en de eventuele beperkingen in die uitkomsten op te nemen.
Objectiviteit
De RA heeft ook gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit, oordeelt de Accountantskamer. Hij heeft in zijn e-mail namelijk op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat hij uitsluitend het standpunt van de man heeft weergegeven. Dat de RA zich niet heeft gerealiseerd dat zijn e-mail ingebracht zou worden in de gerechtelijke procedure en dat hij ook niet met het oog daarop zijn e-mail heeft geschreven, leidt niet tot een ander oordeel. De RA wist immers dat hem vragen zijn gesteld in verband met de aanstaande zitting bij de rechtbank, zodat hij ermee rekening had moeten houden dat zijn e-mail aan de rechtbank (en eventueel in hoger beroep aan het gerechtshof) zou worden overgelegd. Als de accountant dat niet had gewild, dan had hij dat duidelijk in zijn e-mail moeten vermelden. De RA heeft dat niet gedaan.
Dat de RA in zijn e-mail een valse voorstelling van zaken zou hebben gegeven, zoals de vrouw heeft betoogd, is niet aannemelijk geworden. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat hij heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.
Berisping
De maatregel van berisping is passend en geboden, oordeelt de Accountantskamer. Daarbij is in aanmerking genomen dat de RA niet alleen in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft gehandeld, maar ook in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit. Hij heeft daarbij geen enkel oog gehad voor de belangen van de vrouw en heeft de objectieve waarheidsvinding door de rechter belemmerd. Ook is meegewogen dat de RA niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
Geef een reactie