De uitspraak waarin het CBb in september bepaalde dat een groep startende ondernemers ten onrechte TVL Q4 2020 is geweigerd verplicht niet tot het herzien van eerder genomen besluiten op aanvragen en beslissingen op bezwaar. Dat antwoordt minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat op Kamervragen van VVD’er Aartsen.
Uitspraak CBb
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) sprak in september uit dat uitvoeringsorganisatie RVO de groep startende ondernemers geen subsidie op grond van de TVL Q4 2020 mag weigeren omdat zij geen omzet hebben gemaakt vóór 15 maart 2020 (de referentieperiode). In de TVL ontbreekt ten onrechte een voorziening om voor deze ondernemers een andere referentieperiode te hanteren, zoals die wel is ingevoerd vanaf Q1 van 2021.
Kamervragen
VVD’er Aartsen stelde Kamervragen naar aanleiding van de uitspraak. Het Kamerlid wilde onder meer van de minister weten of ze de mening deelt ‘dat deze startende ondernemers die geen TVL hebben ontvangen in Q4 2020 met terugwerkende kracht gecompenseerd dienen te worden’. Minister Adriaansens antwoordt daarop: ‘De uitspraak van het CBb verplicht niet tot het herzien van eerder genomen besluiten op aanvragen en beslissingen op bezwaar. Het is het niet mogelijk om onverplicht met terugwerkende kracht deze beschikkingen te herzien of TVL Q4 2020 opnieuw open te stellen voor ondernemingen. Dit omdat met het aflopen van de Tijdelijke Kaderregeling, waar de TVL onder valt, het niet mogelijk is om nog steun te verlenen na 1 juli 2022. Onverplicht herzien betekent namelijk een nieuwe verlening. Dus zowel een hernieuwde openstelling als het herzien van eerdere beschikkingen is niet mogelijk.’
Geef een reactie