
Een oud-notaris wil dat het Bureau Financieel Toezicht informatie geeft over het toezicht op notariskantoren. BFT weigerde dat in eerste instantie, maar overlegde tijdens het beroep toch de gevraagde gegevens. Heeft het BFT zijn samenwerkingsverplichting geschonden? De uitspraak leert interessante dingen over een WOB-verzoek.
Het BFT is toezichthouder op het werk van notarissen, gerechtsdeurwaarders en enkele andere beroepsgroepen. Naar aanleiding van het jaarverslag van het Bureau over 2020 diende een oud-notaris op 13 augustus 2021 een Wob-verzoek bij het Bureau in. Hij vroeg om bepaalde informatie over het toezicht op het notariaat en specifiek de derdengelden bij IDS-kantoren. Bij deze interdisciplinaire kantoren werken notarissen samen met onder meer fiscalisten en advocaten. De oud-notaris verzocht BFT om een informatie welke derdengelden door de IDS-kantoren gemiddeld door het jaar per dag bewaard worden en wat het totaal was van de door de 50 kantoren bewaarde derdengelden ultimo anno 2020. De achterliggende reden van het Wob-verzoek is dat eiser het niet eens is met de manier waarop het Bureau zijn toezicht uitoefent.
Bij besluit van 8 oktober 2021 wees het Bureau het Wob-verzoek af omdat het niet over het overzicht zou beschikken waarom de oud-notaris had gevraagd. Die stelde tegen het besluit bezwaar in. In het bezwaarschift deed hij een subsidiair verzoek om geanonimiseerde gegevens van de saldi derdengelden per 31 december 2020 van alle IDS-kantoren, zodat hij zelf het overzicht kon opstellen. Op 23 december 2021 liet het Bureau weten dat het niet terug wenste te komen op het eerder genomen besluit. Hiertegen stelde de oud-notaris beroep in.
Naar de rechter
Op 17 maart 2022 diende het BFT een verweerschrift in. Bij dit verweerschrift zat een document met daarin een overzicht van de cijfers van de IDS-kantoren uit het laatste kwartaal van 2020. Maar voor de oud-notaris was dit onvoldoende en stapte naar de rechter. Die behandelde de zaak op 7 december 2022. De oud-notaris wilde een overzicht van de saldi van de derdengelden van alle IDS-kantoren op 31 december 2020, waarbij de cijfers vergelijkbaar zijn met die van de reguliere notariskantoren. Voor de rechter verklaarde het BFT dat het de gevraagde informatie niet ter beschikking kan stellen, omdat zij een dergelijk overzicht niet heeft. De Wob verplicht het Bureau ook niet om dit document te maken. Bovendien kan het Bureau zo’n overzicht niet maken en ook niet de geanonimiseerde gegevens van de derdengelden verstrekken, aldus de redenatie van het BFT. Tot slot is het totaal van de saldi derdengelden per 31 december 2020 van alle IDS-kantoren niet te berekenen, omdat IDS-kantoren vaak gebroken boekjaren hebben. Daarom rapporteren zij niet altijd per 31 december.
De oud-notaris verklaarde dat het BFT zijn Wob-verzoek te beperkt heeft geïnterpreteerd. Hij had in zijn verzoek en in zijn bezwaarschrift om de gegevens van 31 december 2020 gevraagd, maar had hij geweten dat dat niet voor alle IDS-kantoren mogelijk was, dan had hij het ook goed gevonden om gegevens van verschillende data te krijgen. Volgens de oud-notaris heeft het BFT op grond van de Wob een samenwerkingsverplichting met de Wob-verzoeker. Omdat hij wel duidelijk had gemaakt wat hij beoogde te weten te komen, had het BFT hem moeten helpen met een herformulering. Het BFT daarentegen vond de oud-notaris gedurende de Wob-procedure voldoende in de gelegenheid was gesteld om zijn verzoek te (her)formuleren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 3, vierde lid, van de Wob een samenwerkingsverplichting volgt voor het bestuursorgaan. Hierin staat namelijk dat indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk verzoekt om zijn verzoek te preciseren en hem daarbij behulpzaam is. Daarnaast is van belang dat bij de bepaling van de reikwijdte van het Wob-verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het BFT zijn samenwerkingsplicht heeft geschonden door niet met de oud-notaris in gesprek te gaan over wat hij precies wilde en bedoelde met zijn verzoek, en over wat het BFT hem wél voor gegevens kon leveren.
Herformulering
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De oud-notaris heeft naar aanleiding van het jaarverslag zijn Wob-verzoek gedaan. In dit jaarverslag stonden gegevens over de derdengelden van niet IDS-kantoren, maar niet van IDS-kantoren. De oud-notaris vond dit opvallend en vroeg daarom om dezelfde gegevens over de derdengelden, maar dan van IDS-kantoren. Deze context schetste hij ook in het Wob-verzoek. Met het jaarverslag op de achtergrond heeft hij in dit Wob-verzoek voor dezelfde formulering gekozen als die in het jaarverslag werd gebruikt. Daarom heeft hij voor de peildatum 31 december gekozen. Hij wist op dat moment niet dat de gegevens van IDS-kantoren voor die peildata niet voor alle kantoren aanwezig zouden zijn vanwege het feit dat sommige kantoren gebroken boekjaren hebben. Gelet op deze context had het Bureau kunnen weten dat de peildatum van 31 december 2020 niet leidend zou zijn voor de oud-notaris. Zij hadden dan ook met hem in gesprek moeten gaan over zijn verzoek en moeten vragen dit te verduidelijken. Ze hadden in dit gesprek uit kunnen leggen waarom zij niet letterlijk aan zijn verzoek konden voldoen, maar over welke gegevens ze wel beschikken en of eiser hieraan ook voldoende had. Dit had ook voorkomen dat eiser pas zijn verzoek in beroep zou aanpassen, zoals hij nu heeft gedaan. Het beroep van de oud-notaris achtte de rechtbank dan ook gegrond.
Met het beroepschrift is duidelijk geworden wat de oud-notaris met zijn Wob-verzoek bedoelde, en dus wat de reikwijdte van zijn verzoek is. Dit is namelijk dat eiser een overzicht wil van de saldi van de derdengelden van de IDS-kantoren op 31 december 2020 of op een datum die zo dicht mogelijk bij 31 december 2020 ligt. Het BFT heeft in de beroepsfase aan dit verzoek voldaan, door bij het verweerschrift een overzicht over te leggen van deze gegevens. De oud-notaris heeft op zitting aangegeven dat dit de gegevens zijn waar hij om heeft gevraagd, en dat hij hiermee dus tevreden is. Hiermee is echter nog niet helemaal aan zijn Wob-verzoek voldaan, aangezien de gegevens slechts aan eiser zijn verstrekt in deze procedure, maar niet openbaar zijn gemaakt. Het Bureau heeft op zitting verklaard dat het geen bezwaar heeft tegen het openbaar maken van deze gegevens. Volgens de rechtbank is daarom nog maar één uitspraak mogelijk, en dat is dat het overzicht openbaar gemaakt moet worden.
Lees hier de uitspraak.
Geef een antwoord