
Een belastingplichtige is de weduwe van de kleinzoon van een van de broers van de oprichter van een stichting. De oprichter van de stichting is kort na het oprichten van de stichting in 2010 overleden. De stichting is aangewezen als enig erfgenaam van de oprichter. Tot 2018 werd er ieder jaar een financiële bijdrage uitgekeerd aan de familieleden van de oprichter. Behoevende familieleden konden daarnaast een aanvraag indienen ter extra financiële ondersteuning.
Wijziging statuten
In 2018 is door de stichting een verzoek tot wijziging van de statuten gedaan bij de rechtbank Noord-Nederland. Achtergrond van het verzoek was de wens om de doelstelling van de stichting uit te breiden en, met inachtneming van de oorspronkelijke doelstelling, deze opnieuw te formuleren vertaald naar de huidige tijdsgeest, waarbij de oorspronkelijke formulering zo veel mogelijk in stand wordt gelaten. Als gevolg daarvan is het ondersteunen van onderzoek ter bestrijding van aandoeningen in de meest brede zin als doel van de stichting toegevoegd.
Na de statutenwijziging ontvangen de jongere familieleden in de leeftijd van 18 tot 38 jaar nog wel hun jaarlijkse uitkering van circa € 2.000 ,de oudere familieleden ontvangen niet langer hun jaarlijkse uitkering van € 1.000.
Overleg Belastingdienst
In de zomer van 2018 heeft de belastingplichtige de Belastingdienst verzocht te bevestigen dat de stichting kwalificeert als sociaal belang behartigende instelling (SBBI) of wanneer de Belastingdienst daar niet in mee gaat te bevestigen dat de leden van de familie niet worden aangemerkt als fictieve erfgenamen aan wie het vermogen van de stichting dient te worden toegerekend op grond van artikel 2.14a, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
In het gesprek tussen belastingplichtige, Belastingdienst en de directeur van de stichting hebben alle partijen aangegeven van mening te verschillen over de kwalificatie van de stichting. Vervolgens is aan belastingplichtige een navorderingsaanslag IB/PVV 2018 opgelegd. Die reageerde door in haar bezwaarschrift een beroep te doen op prorogatie op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht waarmee zij rechtstreeks in beroep wenst te komen. De inspecteur heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift als beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank.
Standpunten
Aan de rechtbank de taak om te beoordelen of het vermogen van de stichting moet worden aangemerkt als een afgezonderd particulier vermogen (APV) in de zin van bovengenoemd wetsartikel. Het standpunt van de belastingplichtige was, dat de stichting is aan te merken als SBBI dan wel als een overig doelvermogen en niet als een APV.
Ook stelde de belastingplichtige dat zij geen fictief erfgenaam is omdat de stichting enig erfgenaam is en daarnaast ,dat zij niet als begunstigde is aan te merken. Zij vindt dat de navorderingsaanslagen vernietigd dan wel verminderd dienen te worden omdat handhaving daarvan in de onderhavige omstandigheden dient te worden gekwalificeerd als een onredelijke wetstoepassing, in strijd is met diverse rechtsbeginselen en bovendien in strijd is met Europees recht.
Rechtbank volgt inspecteur
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de stichting wel kwalificeert als APV omdat sprake is van een stichting waarin vermogen is afgezonderd om niet en die meer dan bijkomstig een particulier belang beoogt.
Ook is hij van mening dat de stichting niet kwalificeert als een SBBI omdat sprake is van een familiestichting die meer dan incidenteel uitkeringen doet aan de familieleden. Volgens hem is de belastingplichtige aan te merken als fictief erfgenaam en dat op basis daarvan het (discretionair) vermogen van de stichting aan haar dient te worden toegerekend. Tot slot betoogde hij dat artikel 2.14a van de Wet IB 2001 op regelniveau niet strijdig is met Europees recht of enig beginsel.
Rechtbank Noord-Holland bevestigt de mening van de inspecteur en geeft aan dat de individuele familieleden geen direct nadeel van de door de inspecteur beoogde heffingen te hoeven ondervinden, omdat die volgens een vaststellingsovereenkomst in de VPB-sfeer zal plaatsvinden. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
Geef een reactie