Een belastingplichtige kan niet aannemelijk maken dat zijn werkelijke behaalde rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Deze vergelijking moet worden gemaakt voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk en niet per vermogensbestanddeel afzonderlijk, aldus het oordeel van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Een man en zijn vrouw zijn fiscale partners en geven in hun aangifte IB/PVV 2021 een gezamenlijke waarde van hun bezittingen aan van € 462.166,-. Tot het box 3-inkomen behoren onder meer effecten, verpachte landbouwgronden en via crowdfund uitgeleende gelden. De man en zijn vrouw stellen dat het door hen behaalde werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement zoals dat bij de aanslagen is vastgesteld en doen een beroep op het kerstarrest van de Hoge Raad.
De inspecteur is van mening dat het voordeel uit sparen en beleggen, berekend naar de tarieven van de Wet rechtsherstel box 3, juist tot een hoger voordeel uit sparen en beleggen voor de man zijn vrouw leidt. De inspecteur vindt niet dat de echtgenoten aannemelijk hebben gemaakt dat het werkelijk rendement lager is dan het forfaitaire rendement.
Onderbouwing niet volledig en van het verkeerde jaar
De bankrenseignementen bij voorbeeld, die bij het bezwaarschrift van de echtgenoten zijn gevoegd, zijn van het jaar 2020 en niet van 2021. Volgens de inspecteur is het aandeel van de echtgenoten in de ongerealiseerde waardestijging van de verpachte gronden voor het jaar 2021 aanmerkelijk hoger dan wat de echtgenoten zelf aangeven. Ten slotte stelt de inspecteur dat het rendement van de via crowdfund uitgeleende gelden niet met stukken is onderbouwd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat een schending van het EVRM, en dus reden voor rechtsherstel, alleen kan worden aangenomen als belastingplichtigen door het forfaitaire stelsel worden geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Deze vergelijking moet worden gemaakt voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk en niet per vermogensbestanddeel afzonderlijk.
Omdat de echtgenoten geen inzicht hebben gegeven in het rendement dat is behaald op de post uitgeleende gelden is niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijk behaalde rendement voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk lager is dan het forfaitair bepaalde voordeel. Ook hebben de echtgenoten daarmee niet aannemelijk gemaakt dat een schending van het EVRM zich heeft voor gedaan, aldus de rechtbank. De beroepen zijn daarom ongegrond.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:2821
Geef een reactie