
Een vrouw en haar echtgenoot wonen in Frankrijk, zijn fiscale partners van elkaar en kwalificeren als buitenlandse belastingplichtigen. Het echtpaar is ieder voor de helft eigenaar van een niet verhuurde onroerende zaak in Nederland. In haar IB/PVV aangifte over 2020 geeft zij aan dat haar aandeel in de waarde van de onroerende zaak in Nederland € 412.000,- bedraagt, waarbij rekening dient te worden gehouden met een aftrekbare schuld van € 267.500,-. Op de onroerende zaak rust een hypotheek van € 535.311,-. De WOZ-waarde bedraagt op waardepeildatum 1 januari 2019 € 743.000,- en op 1 januari 2020 € 760.000,-.
Huurwaardeforfait hulpmiddel bij bepaling rendement
De vrouw maakt bezwaar tegen de opgelegde aanslag van de box 3-heffing naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.012,-. Zij vindt dat haar onvoldoende rechtsherstel wordt geboden, omdat het in aanmerking genomen rendement hoger is dan het werkelijk door haar met de onroerende zaak behaalde rendement van in totaal nihil. De inspecteur is het niet met haar eens en hij stelt dat het werkelijk rendement belast dient te worden en dat de Wet rechtsherstel box 3 gevolgd dient te worden. Voor de bepaling van het werkelijk rendement dat met de onroerende zaak is behaald dient aangesloten te worden bij het huurwaardeforfait.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat de inspecteur de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen, die op basis van de Wet rechtsherstel box 3 hoger is dan op grond van de forfaitaire regeling van artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, juist heeft uitgevoerd. Dat betekent dat de berekening op basis van de Wet rechtsherstel box 3 geen rechtsgevolg heeft en het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel blijft dus van toepassing.
Waardeverandering vermogen behoort tot werkelijk rendement
Volgens de rechtbank omvat het werkelijke rendement niet alleen de voordelen die worden getrokken uit vermogensbestanddelen in box 3, maar ook (ongerealiseerde) positieve en negatieve waardeveranderingen van zulke vermogensbestanddelen. In dit geval betekent dat, dat de (ongerealiseerde) waardestijging van de onroerende zaak van de vrouw ook behoort tot het werkelijke rendement.
De rechtbank volgt de stelling van de vrouw niet dat in 2020 met de onroerende zaak een rendement van nihil is behaald. De inspecteur heeft dit gemotiveerd aangegeven door te wijzen op de stijging van de WOZ-waarde. Het is niet gebleken dat het met de onroerende zaak behaalde werkelijke rendement in 2020 niettemin lager is dan het op basis van het forfaitaire stelsel berekende rendement.
De rechtbank vermindert het belastbare inkomen uit sparen en beleggen daarom niet en het beroep is in zoverre ongegrond.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:4326