
Een man is in 2015 begonnen met beleggen in bitcoins. Ondanks een uitnodiging in februari 2019 voor het doen van aangifte IB/PVV 2018 , een herinnering en een aanmaning doet de man geen aangifte. Daarom stelt de inspecteur op 24 april 2020 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2018 vast naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.697,-. De man krijgt ook een verzuimboete opgelegd.
In december 2020 stuurt de toenmalig gemachtigde van de man als advocaat-belastingkundige een brief aan de inspecteur. In deze brief geeft hij aan dat in de aanslag het box 3- vermogen van de man niet is betrokken. De toenmalig gemachtigde wil graag zo spoedig mogelijk een afspraak maken over de verder benodigde gegevens, een berekening van de te betalen belasting en verdere afwikkeling. Naar aanleiding van deze brief stelt de inspecteur een onderzoek in naar het box 3- vermogen van de man.
Wallet met cryptovaluta gehackt
Naar aanleiding van het boekenonderzoek sluit de man in november 2022 met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst (VSO). Daarin wordt vastgelegd dat het box 3-vermogen van de man wordt vastgesteld op ruim 6 miljoen euro. De man doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter.
Op 12 januari 2023 doet de man bij de politie aangifte van een cybercrime. In het procesverbaal van deze aangifte staat dat de man bij de politie heeft verklaard dat zijn wallet met cryptovaluta op 28 of 29 december 2022 is gehackt en dat zijn bitcoins zijn gestolen. Hij is van mening dat hij door de diefstal een negatief rendement heeft behaald. Als op 23 januari 2023 de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan de man wordt opgelegd maakt hij bezwaar tegen de navorderingsaanslag waarbij het bezwaar ongegrond wordt verklaard.
Het is aan de rechtbank Gelderland om te beoordelen of de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond is verklaard. In geschil is primair of de man ontvankelijk is in het beroep. De man en de inspecteur verschillen daarbij van mening over het antwoord op de vraag of de bepaling over het afzien van bezwaar en beroep in de VSO van toepassing is op de hoogte van de belastingheffing. De vaststelling van de waarde van het box 3 vermogen op peildatum 1 januari 2018 is niet in geschil.
Afzien van bezwaar en beroep valt buiten reikwijdte afspraak
De man is van mening dat de VSO niet geldt voor de belastingheffing. De VSO heeft volgens hem uitsluitend betrekking op de vaststelling van het box 3 vermogen per 1 januari 2018. De belastingheffing over het box 3 vermogen is niet expliciet geregeld in de VSO. Hoewel in de VSO afstand is gedaan van bezwaar en beroep geldt dit volgens de man alleen voor de onderwerpen die expliciet in de VSO zijn geregeld. Omdat de belastingheffing niet is uitgewerkt in de VSO valt de bepaling over het afzien van bezwaar en beroep volgens hem buiten de reikwijdte van de gemaakte afspraak. Daarnaast is de man van mening dat vanwege de diefstal van zijn bitcoins sprake is van een buitensporige last en daarbij verwijst hij naar het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2018 en het Kerstarrest.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. De inspecteur heeft het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank stelt voorop dat het een belastingplichtige in beginsel vrijstaat in het kader van een met de Belastingdienst gesloten vaststellingovereenkomst afstand te doen van zijn recht tegen een hem overeenkomstig die vaststellingsovereenkomst op te leggen aanslag met een bezwaar- of beroepschrift op te komen. In een dergelijk geval moet uit hetgeen is overeengekomen kunnen worden afgeleid dat de belastingplichtige uitdrukkelijk afstand van het recht van bezwaar en beroep heeft gedaan en op welke tussen partijen bestaande onzekerheden of punten van geschil die afstand van recht betrekking heeft.
Belastingheffing niet in VSO geregeld
De rechtbank overweegt dat de man in de overeenkomst heeft afgezien van het recht op bezwaar en beroep, ter zake van de in de overeenkomst geregelde onderwerpen. Vraag is dus of de belastingheffing in de VSO geregeld is. Vanaf de eerste contactlegging door de advocaat-belastingdeskundige met de Belastingdienst is duidelijk dat hij namens de man in overleg wenste te treden. Daarbij is de berekening van de te betalen belasting als afzonderlijk onderwerp benoemd. Uit de VSO kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden afgeleid dat op enig moment is gesproken over de berekening van de te betalen belasting.
Partijen verschillen niet van mening dat de omvang van het box 3 vermogen per 1 januari 2018 in de VSO is geregeld. In de VSO is vermeld: “Deze bedragen worden nagevorderd in de Inkomstenbelasting Premie volksverzekering 2018 van de man”. Strikt genomen is dit naar het oordeel van de rechtbank niet juist omdat niet het vermogen zelf wordt nagevorderd, maar het rendement over dit vermogen in de heffing wordt betrokken. In beginsel staat met een akkoord over de hoogte van het vermogen, ook de hoogte van de forfaitaire belastingheffing vast.
De rechtbank verwijst naar het Kerstarrest van 24 december 2021 waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de box 3-heffing in strijd kan zijn met het eigendomsrecht als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement.
Gelet op de uitdrukkelijk uitgesproken wens om óók over de hoogte van de belastingheffing overleg te voeren, de omstandigheid dat de VSO geen blijk geeft van dit overleg én de omstandigheid dat uit het Kerstarrest volgt dat de forfaitaire heffing kan leiden tot een schending van het recht op eigendom en het gelijkheidsbeginsel uit het EVRM, kan redelijkerwijze niet worden gezegd dat met het bereiken van overeenstemming over de hoogte van het vermogen, óók overeenstemming is bereikt over de belastingheffing hierover.
Bezwaarschrift niet inhoudelijk beoordeeld
Duidelijk is ieder geval dat de belastingheffing over het vermogen een niet in de VSO geregeld onderwerp is. De man heeft dus ten aanzien van de belastingheffing niet afgezien van zijn recht beroep. Het beroep is daarmee ontvankelijk. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit eveneens tot de conclusie dat de man niet heeft afgezien van zijn recht op bezwaar.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift van de man daarom ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld, wat er ook zij van diens conclusie dat het bezwaar ongegrond (in plaats van niet-ontvankelijk) is. In een dergelijk geval geldt als hoofdregel dat de zaak moet worden teruggewezen naar de inspecteur. De rechtbank heeft geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. De inspecteur heeft verzocht om terugwijzing. De man moet de gelegenheid worden geboden zijn stelling, dat hij een negatief rendement heeft genoten, te bewijzen. In de bezwaarfase zal het standpunt van de man met betrekking tot de diefstal van de cryptovaluta moeten worden betrokken in de beoordeling van de stelling dat sprake is van een buitensporige last.
De rechtbank komt het oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat de inspecteur het bezwaar alsnog inhoudelijk dient te behandelen.
Geef een reactie