Een RA heeft bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) gedeeltelijk succes geboekt met een beroep tegen een uitspraak van de Accountantskamer. Het CBb heeft de maatregel van berisping omgezet in een waarschuwing. De Accountantskamer krijgt met name op twee punten een veeg uit de pan van het college: delen van de eerdere klacht zijn ten onrechte onbehandeld gelaten en bovendien is te streng geoordeeld over het waarderen van voorraden.
De zaak draait om een holding die alcoholische dranken produceert en verkoopt. Twee aandeelhouders stappen na een conflict uit de onderneming. Voor de waardering van hun aandelen – tezamen goed voor een belang van ruim 28% – geldt de te controleren jaarrekening over 2013 van de moedervennootschap als uitgangspunt. Die jaarrekening wordt de bron van een lange discussie.
In de jaarrekening van een Pools dochterbedrijf wordt het onroerend goed op grond van nieuwe wetgeving tegen de historische – en niet de actuele – kostprijs opgenomen. De Nederlandse moeder neemt die waardering in de geconsolideerde jaarrekening vrijwillig over, terwijl in vorige jaren het onroerend goed daarin op basis van actuele waarde was opgenomen.
Oordeel Accountantskamer
De aandeelhouders zijn in 2015 naar de Accountantskamer gestapt. Die oordeelt in 2016 dat de RA de vrijwillige stelselwijziging voor de geconsolideerde balans heeft geaccepteerd, maar niet heeft beoordeeld of de wijziging leidde tot een belangrijke verbetering van het inzicht dat de jaarrekening gaf. Hij heeft wel de vraag gesteld of de nieuwe waardering van het onroerend goed voor de jaarrekening van de moedervennootschap materiële gevolgen zou hebben.
De RA heeft daarnaast onvoldoende onderzoek gedaan naar de verhoging van de managementfee die de blijvende DGA zichzelf toekende en naar de materiële afwaardering van de voorraden. Deze post heeft hij ook onvoldoende in de jaarrekening toegelicht.
Om die redenen mist de goedkeurende verklaring van de accountant volgens de Accountantskamer een deugdelijke grondslag: hij is tekortgeschoten bij zijn risico-taxatie en het nemen van specifieke maatregelen om de controle met voldoende diepgang te verrichten. Hij heeft geen contact opgenomen met de twee aandeelhouders of één van hen om inlichtingen in te winnen. Die hadden als operationeel directeur en controller noodzakelijke en waardevolle informatie voor de uitvoering van de controle kunnen leveren. Daarom legt de Accountantskamer de maatregel van berisping op.
Beroep
De RA en de twee vertrokken aandeelhouders gaan in beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb). Volgens de aandeelhouders zijn belangrijke stukken niet door de Accountantskamer behandeld en de RA vindt dat de maatregel te zwaar is. Het CBb gaat eerst in op het verwijt dat de jaarrekening fouten bevat over het Poolse onroerend goed, de betaalde managementfee, de waardering van voorraden en het (niet) gerealiseerde belastingvoordeel door het gebruik van de ‘innovatiebox’.
De eerste klacht van de RA is dat het tuchtcollege ten onrechte niet is ingegaan op toetsing aan de materialiteit van het effect dat de wijziging van de waardering van het onroerend goed had. Dat effect zou gering zijn geweest. Het CBb vindt dat de verandering van de waardering was toegestaan, maar dat de RA de reden ervan in de toelichting van de jaarrekening had moeten vermelden en inzicht had moeten geven in de betekenis voor het vermogen en resultaat. “De omstandigheid dat de wijziging materieel van geringe betekenis is, doet er niet aan af dat een stelselwijziging als hier aan de orde dient te worden toegelicht.” Het college is het met de Accountantskamer eens en verwerpt de klacht. Ook bezwaar van de RA tegen de beslissing over het niet onderzoeken van de forse managementfee wordt verworpen.
Voldoende aandacht besteed
De RA heeft wel succes met zijn bezwaar tegen het oordeel dat onvoldoende controle is gepleegd op het verhogen van de voorziening voor incourante voorraden met € 600.000 bij een vrijwel gelijkblijvende voorraad. Volgens het CBb heeft de RA uitvoerig beschreven welke werkzaamheden tijdens de controle zijn uitgevoerd en ook heeft uitgelegd welke specifieke problemen daarbij aan de orde waren. “Naar het oordeel van het College blijkt daaruit dat in het kader van de controle voldoende diepgaand aandacht is besteed aan de […] voorziening voor incourante voorraden. Naar het oordeel van het College is bij deze stand van zaken […] niet komen vast te staan dat [de RA] dienaangaande een tuchtrechtelijk verwijt treft.”
Steken laten vallen
De Accountantskamer heeft volgens het college twee steken laten vallen. Ten eerste had de Kamer moeten ingaan op de klacht van de bedrijfsleiders dat de RA een aan de groep verbonden entiteit niet heeft meegeconsolideerd in de jaarcijfers, vindt het college. Maar de RA heeft op dat punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De aandeelhouders hebben niet duidelijk gemaakt waarom dat bedrijf onderdeel van de groep zou moeten zijn.
Ten tweede zet het CBb de Accountantskamer op zijn nummer met betrekking tot de klacht dat de RA in zijn controleplan had moeten meenemen dat de twee aandeelhouders hun aandelen te koop hadden aangeboden en dat totale governance ontbrak. De Accountantskamer oordeelde dat de RA tekort is geschoten bij de risicotaxatie en het nemen van specifieke maatregelen om de controle met voldoende diepgang te verrichten.
De RA vindt echter dat niet duidelijk is geworden waarin dat tekortschieten zit en geen specifieke maatregelen genoemd. Daarin gaat het College met hem mee: “Het College ziet niet in dat het in omstandigheden als in dit geval aan de orde – de spanningen binnen het bestuur en/of het management (en tussen de aandeelhouders) van de te controleren entiteit waren kennelijk zodanig opgelopen dat [de twee aandeelhouders] met (zware) burn-out ziek thuis zaten – aangewezen was dat [de RA] na aanvang van zijn controlewerkzaamheden op 26 maart 2014 nog met [de twee aandeelhouders] contact had opgenomen.” Hij was immers bekend met de feiten, overweegt het CBb. Bovendien is in de bestreden uitspraak niet duidelijk geworden welke informatie de RA had moeten verkrijgen die die een ander licht op de controle van de jaarrekening zou kunnen werpen.
Lichtere maatregel
De RA wil dat de berisping ongedaan wordt gemaakt. Daarin komt het CBb hem gedeeltelijk tegemoet. Hem treft het verwijt dat hij in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft gehandeld door na te laten in de geconsolideerde jaarrekening 2013 de stelselwijziging van de waardering van het onroerend goed van het Poolse bedrijf toe te lichten. Bovendien heeft de RA niet onderkend dat de besluitvorming over de genoemde additionele managementfee bij een andere BV thuishoorde. Met name vanwege dat laatste vindt het CBb wel een maatregel gepast. Maar die wordt wel gematigd van berisping naar waarschuwing.
Lees hier de volledige uitspraak
Geef een reactie