De rechtbank Amsterdam heeft een door het UWV opgelegde loonsanctie van 52 weken, wegens gebrekkige re‑integratie‑inspanningen van de werkgever van een accountant, teruggedraaid. Het UWV legde in de bezwaarfase een nader verwijt ten grondslag aan de loonsanctie en dat mag niet.
Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het bepaalde in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA meebrengt dat de door het UWV bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet dient te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re‑integratie‑inspanningen bestaat, zodat hij zich kan richten op het herstellen van dat gebrek.
Accountant ziek
De werkneemster was werkzaam als accountant bij de Amsterdamse werkgever. Zij heeft zich op 11 oktober 2018 ziekgemeld.
De werkneemster heeft op 10 juli 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Na een arbeidsdeskundig en verzekeringsdeskundig onderzoek heeft het UWV de werkgever van de accountant een loonsanctie voor de duur van 52 weken opgelegd, omdat het bedrijf zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Volgens de arbeidsdeskundige biedt de werkgever het eigen werk voor 40 uur in de week niet structureel en tegen volledige loonwaarde aan, terwijl er in medische zin geen sprake meer is van ziekte, het ziektebeeld in feite is opgeklaard, de benutbare mogelijkheden zijn genormaliseerd en de werkneemster omstreeks einde wachttijd geschikt is te achten voor het eigen werk. Volgens de arbeidsdeskundige dient de werkgever de werkneemster volledig hersteld te melden en over te gaan tot (her)plaatsing in het eigen werk voor 40 uur in de week tegen volledige loonwaarde.
Veel deadlines en complex werk
Met het bij de rechtbank bestreden besluit heeft het UWV de loonsanctie gehandhaafd. Aan dit besluit heeft de uitvoeringsinstantie de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van medio februari 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van medio maart 2021 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was de kans op arbeidsgeschiktheid voor het volledige eigen werk per einde wachttijd aanwezig, maar niet zeker. Het eigen werk kenmerkt zich namelijk door veelvuldige (korte) deadlines en complex werk. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep moet de werkgever dan bezien of elders in de organisatie functies zijn, die ofwel direct passend zijn, ofwel passend te maken zijn. Daarbij wordt ook van de werkgever verwacht dat zij binnen de grenzen van de redelijkheid, technische en/of organisatorische aanpassingen pleegt.
Na volledige uitval in oktober 2019 is de werkneemster vanaf juni 2020 hervat in aangepast werk. De werkgever heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat het werk niet te complex moest zijn. Werkhervatting is vervolgens gerealiseerd tot 30 uur per week. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het behaalde resultaat niet in overeenstemming met de aangegeven mogelijkheden. Werkgever heeft gesteld dat de accountant bij 30 uur per week werken een productiviteit heeft van 16,5 %. Bij niet complex werk zonder veelvuldige deadlines, zou een volledige arbeidsprestatie en een volledige werkweek verwacht mogen worden. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de werkgever ook nagelaten om, na optreden van verbetering in de belastbaarheid van de werkneemster, de mogelijkheden in spoor 1 te onderzoeken. Op basis van de door de werkgever overgelegde informatie kan niet geconcludeerd worden of re-integratie in spoor 1 al dan niet mogelijk is. De arbeidsdeskundige concludeert dan ook dat het niet nader onderzoeken van de mogelijkheden in spoor 1 op grond van de stelling dat alle andere functies bij de werkgever specialistische kennis en/of ervaring vragen en dat voor alle functies ook geldt dat sprake is van een hectische werkomgeving met veelvuldige deadlines, stress en hectiek, geen deugdelijke grond is.
Oordeel rechtbank over re-integratie-inspanningen
Bij de rechtbank was in geschil of het UWV terecht een loonsanctie aan de werkgever heeft opgelegd.
Niet in geschil is dat de werkneemster ten tijde van de beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen slechts gedeeltelijk in (niet structurele) arbeid had hervat. Het UWV heeft dan ook terecht aangenomen dat er geen sprake was van een bevredigend resultaat en dat zij kon toekomen aan een beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat eventuele re-integratie-inspanningen verricht na de datum van het primaire besluit (24 september 2020) geen rol kunnen spelen in deze beoordeling.
Het UWV heeft de werkgever bij het primaire besluit een loonsanctie opgelegd en dit onderbouwd met het verwijt dat de werkgever de werkneemster niet het eigen werk voor 40 uur in de week tegen volledige loonwaarde heeft aangeboden. Bij het bestreden besluit heeft het UWV de werkgever een nader verwijt gemaakt. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de werkgever ook nagelaten om, na optreden van verbetering in de belastbaarheid van de werkneemster, de mogelijkheden in spoor 1 te onderzoeken. Dit nadere verwijt kan echter niet als grondslag dienen voor het bestreden besluit. Uit de rechtspraak van de Raad volgt dat het bepaalde in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA meebrengt dat de door het UWV bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet dient te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re‑integratie‑inspanningen bestaat, zodat hij zich kan richten op het herstellen van dat gebrek.4 Bovendien volgt uit het belastende karakter van het besluit tot oplegging van een loonsanctie dat het UWV bij dat besluit aannemelijk zal moeten maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht en daarbij deugdelijk en concreet zal moeten motiveren waaruit de tekortkoming bestaat.5 Dat betekent dat in deze zaak de beoordeling van de rechtbank zich beperkt tot de vraag of aan de werkgever terecht het niet volledig hersteld melden en alsnog plaatsen in het eigen werk voor 40 uur in de week tegen volledige loonwaarde is verweten.
Op de datum in geding was de werkneemster voor 30 uur in de week hervat in het aangepaste eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de werkneemster per einde wachttijd nog beperkingen in arbeid had. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat het eigen werk niet voor de werkneemster geschikt is. Nu achteraf is vastgesteld dat de werkneemster niet volledig was hersteld, kan de werkgever in redelijkheid niet worden verweten dat zij haar niet volledig hersteld heeft gemeld en niet volledig te werk heeft gesteld in haar eigen werk. Dat het onderzoek naar andere functies binnen de organisatie mogelijk summier is, laat onverlet dat een verwijt duidelijk en concreet moet zijn zodat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re‑integratie‑inspanningen bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit daarom onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
Geef een reactie