Wanneer begon de vijfjarige verjaringstermijn te lopen waarbinnen drie in de glastuinbouw actieve broers hun voormalige accountant aansprakelijk konden stellen voor de gevolgen van een verkeerd fiscaal advies over hun pensioenvoorziening? Die vraag stond onlangs centraal bij de Rechtbank Gelderland.
Zelf voerden de broers aan dat ze het in Hoofddorp gevestigde accountants- en advieskantoor met een brief van 10 maart 2020 binnen de verjaringstermijn aansprakelijk hadden gesteld. Ze waren er naar eigen zeggen jarenlang van overtuigd geweest dat het accountantskantoor de overdracht van hun pensioenvoorzieningen rond 2013 goed had geregeld. Pas na vragen van de Belastingdienst en uit onderzoek in 2016 zou zijn gebleken dat het accountantskantoor tekort was geschoten en voor de schade verantwoordelijk is. De rechtbank denk daar echter anders over. De broers vissen achter het net, onder andere omdat de opvolger van de accountant de kwestie al in 2014 aan de orde stelde.
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2020:6959
Glastuinbouwonderneming
De broers waren samen met vier andere broers werkzaam in een glastuinbouwonderneming die zich bezighield met het kweken van tomaten, komkommers en paprika’s. Een echt familiebedrijf, dat helaas op 1 november 2019 failliet ging. Het accountants- en advieskantoor had ruim 15 jaar werkzaamheden verricht voor vennootschappen behorend tot het concern.
Advies over pensioenvoorzieningen
Voor de broers waren aanvankelijk in eigen beheer pensioenvoorzieningen opgebouwd. In 2008 adviseerde het accountantskantoor het bedrijf over een herstructurering. Daarbij werd onder andere besloten de reeds gevormde pensioenvoorzieningen van de broers in te brengen en verder op te bouwen in een viertal daartoe door hen op te richten persoonlijke holdings. Die werden in 2008 opgericht, maar binnen het concern was op dat moment door omstandigheden onvoldoende geld beschikbaar om de opgebouwde pensioenvoorzieningen aan de nieuwe venootschappen over te dragen. De feitelijke overdracht van de pensioenvoorzieningen van de drie broers vond in 2013/2014 plaats.
Aangifte vpb
In 2014 verzorgde een medewerker van een ander accountantskantoor (Uw Eigen Rekenkamer) namens de broers (onder andere) de aangifte vennootschapsbelasting van de vennootschappen. In een e-mail van 18 december 2014 schreef de medewerker aan het glastuinbouwbedrijf:
Wij hebben nog enkele gegevens nodig inzake de administratie van de heren [eiser 6] , [eiser 4] en [eiser 2] . Het is van groot belang dat deze gegevens boven tafel komen aangezien de fiscale gevolgen groot kunnen zijn als wij deze niet juist verwerken in de jaarwerken. Tevens komen er vragen binnen van de belastingdienst over deze kwestie.
Het betreft de post pensioenen (…)
Wij hebben ook bericht van de belastingdienst. Deze wil beoordelen of deze voorziening zo mag worden overgedragen naar de [vennootschap] . Uw accountant [gedaagde] zou dit opnemen met de belastingdienst (…)
Vaststellingsovereenkomst en aansprakelijkstelling
Na overleg met de Belastingdienst en een in opdracht van de medewerker van Uw Eigen Rekenkamer uitgevoerd onderzoek werd op 8 december 2017 een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst gesloten over de pensioenkwestie. Daarbij werd overeengekomen dat de overdracht van de pensioenverplichtingen wordt geacht op 1 januari 2013 te hebben plaatsgevonden tegen de commerciële waarde per 31 december 2012. De Belastingdienst sloeg de vennootschappen van de broers aan voor vennootschapsbelasting over het verschil in waarde, waarbij ook heffingsrente in rekening werd gebracht. Bij brief van 10 maart 2020 stelde de advocaat van de broers het accountantskantoor vervolgens aansprakelijk voor geleden schade als gevolg van het tekortschieten van het kantoor in haar dienstverlening.
Beoordeling verjaringstermijn
De rechtbank Gelderland buigt zich in die zaak over de verjaringstermijn. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De rechtbank oordeelt dat dat zowel voor wat betreft de schade als de aansprakelijke persoon het geval is:
Wanneer schade bekend?
‘Uit de e-mails van 9 november 2014 en 18 december 2014 (zie onder 2.10. en 2.11.) van [medewerker Rekenkamer] , de nieuwe financieel adviseur van [eisers] , blijkt dat [medewerker Rekenkamer] zich eind 2014 bewust was van ‘forse fiscale gevolgen’ van de overdracht van pensioenverplichtingen tegen de fiscale waarde in plaats van de commerciële waarde. Ook schrijft [medewerker Rekenkamer] in zijn e-mail van 18 december 2014 dat hij bericht heeft gekregen van de belastingdienst die wil beoordelen of de pensioenvoorziening zo mag worden overgedragen aan [venootschappen] . Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiser 6] en [eiser 2] verklaard dat zij door [medewerker Rekenkamer] op de hoogte werden gehouden van zijn stappen, zo ook van de vragen die [medewerker Rekenkamer] wilde stellen. Verder hebben zij verklaard dat zij afschriften hebben ontvangen van voormelde e-mails. Er is niet verklaard dat dit voor [eiser 4] anders was. Dat [eisers] geen fiscale kennis of achtergrond heeft, maakt niet dat ze zich niet bewust hoefde te zijn van de mogelijke problemen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vragen van de nieuwe financieel adviseur én de belastingdienst voldoende duidelijke signalen dat wellicht niet in lijn met de fiscale regels is gehandeld. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank gezegd worden dat [eiser 2] , [eiser 4] en [eiser 6] op het moment van het versturen van de e-mails op 9 september 2014 en 18 december 2014 bekend waren met de schade nu met voldoende zekerheid (die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn) duidelijk was dat overdracht van pensioenvoorzieningen tegen de fiscale waarde fiscale consequenties zou hebben gezien de in 2011 gewijzigde regelgeving. De aard van de functie van de broers als bestuurder van [venootschappen] brengt mee dat hun wetenschap in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als wetenschap van de rechtspersoon, de persoonlijke holding. Het is niet gesteld of gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden dat dit in onderhavig geval niet zo is. Gelet hierop was [eisers] op voornoemde data bekend met de schade.’
Wanneer aansprakelijke persoon bekend?
‘Ook met de aansprakelijke persoon was [eisers] naar het oordeel van de rechtbank eind 2014 in voldoende mate bekend. Volgens eigen zeggen van [eisers] heeft [gedaagde] haar altijd geadviseerd over het overdragen van de pensioenen tegen de fiscale waarde, zo ook nog in 2013 en maart 2014 bij het opstellen van de overeenkomst zoals genoemd onder 2.8. ondanks dat de fiscale wetgeving in 2011 was gewijzigd. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eisers] verklaard dat de financiële kwesties altijd aan [gedaagde] werden overgelaten en dat [eisers] ervan uitging dat [gedaagde] de overdracht van de pensioenvoorziening goed geregeld had. Op het moment dat haar nieuwe financieel adviseur eind 2014 vragen stelt over de door [gedaagde] begeleide overdracht van de pensioenvoorzieningen tegen de fiscale in plaats van de commerciële waarde, de belastingdienst daarover vragen stelt en [medewerker Rekenkamer] in zijn e-mail van 18 december 2014 schrijft dat [gedaagde] contact zou opnemen met de belastingdienst, moet [eisers] zich echter hebben gerealiseerd dat [gedaagde] een verwijt kon worden gemaakt ten aanzien van het door haar verstrekte advies. Dat de e-mails van 9 september 2014 en 18 december 2014 aan [medewerker bedrijf 1] van [bedrijf 1] zijn gezonden en niet aan [gedaagde] , maakt dit niet anders. Ook het argument van [eisers] dat haar eerst na onderzoek van Wagenaar in 2016 bleek dat [gedaagde] tekort was geschoten dan wel foutief had gehandeld, gaat gelet op het hiervoor geformuleerde criterium niet op. Het mag zo zijn dat [eisers] door het onderzoek en de vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst wellicht meer zekerheid heeft gekregen over het aan [gedaagde] te maken verwijt en de hoogte van de schade, maar dat laat onverlet dat [eisers] eind 2014 al bekend was dat de schade is veroorzaakt door het gestelde foutief handelen van [gedaagde] en 18 december 2014 daadwerkelijk in staat was om een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen. Dat [gedaagde] het latere onderzoek door de belastingdienst zou hebben vertraagd, zoals [eisers] aanvoert en [gedaagde] betwist, doet daaraan niet af.’
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de vijfjarige verjaringstermijn in ieder geval begonnen op 18 december 2014, constateert de rechter. De conclusie is dat de vordering dient te worden afgewezen.
Geef een reactie