Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) lijkt steeds vaker ruimte te zien binnen de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) voor het afzonderlijk van elkaar behandelen van klachten. Na een eerdere uitspraak in april van dit jaar komt het CBb nu opnieuw tot een ander oordeel over de verplichting om klachten te bundelen dan de Accountantskamer.
In een tuchtzaak tegen een AA oordeelde de Zwolse tuchtrechter eerder dat ‘het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde, dat een klager een klacht die haar grondslag vindt in een feitencomplex bij de tuchtrechter indient, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van een eerdere door deze klager ingediende klacht bij hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.’ Ook sprak de Accountantskamer toen uit dat de eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde met zich meebrengen dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen een accountant tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt (het beginsel van concentratie van klachten).
Weinig beperkingen
Het CBb ziet dat nu heel anders. Afgezien van de verjaringstermijnen van drie en zes jaar – die in het eerste lid van artikel 22 van de Wtra zijn opgenomen – heeft de wetgever in de wet geen nadere beperkingen gesteld aan de uitoefening van het klachtrecht, spreekt het college uit. Onder omstandigheden kan er echter wel aanleiding zijn om hieraan beperkingen te stellen, ziet ook het CBb. Bijvoorbeeld omdat een inhoudelijke behandeling in strijd zou komen met enig algemeen rechtsbeginsel, waaronder de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde, het hieruit voortvloeiende beginsel van ‘ne bis in idem’ (zie onder meer de uitspraken van het College van 18 juli 2017, ECLI:NL:CBB:2017:339, en 20 februari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:79), of als sprake is van misbruik van klachtrecht (zie onder meer de uitspraken van 16 november 2017, ECLI:NL:CBB:2017:359, en 25 februari 2016, ECLI:NL:CBB:2016:36).
Wenselijk, maar niet verplicht
In de nieuwe uitspraak verwijst het CBb echter naar de uitspraak uit april, waarin werd geconstateerd dat twee klachten weliswaar in zekere zin met elkaar in verband stonden, maar geen sprake was van een zodanige onderlinge verwevenheid dat de tweede klacht niet inhoudelijk zou mogen worden beoordeeld. ‘Voorts heeft het College in de uitspraak van 4 april 2018 overwogen dat hij, anders dan de accountantskamer, niet inziet dat de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde met zich zouden brengen dat een klager gehouden is zijn klachten steeds zoveel mogelijk in één keer naar voren te brengen. Weliswaar zal het doorgaans wenselijk zijn dat een klager zijn klachten tegen een accountant zoveel mogelijk bundelt, maar een verplichting daartoe kan niet worden gevonden in de Wtra en vloeit evenmin voort uit de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde of enig ander in dit verband in aanmerking te nemen algemeen rechtsbeginsel (zie ook de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 8 maart 2018, www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TGZCTG:2018:69). Voor zover op grond van eerdere uitspraken wel is verondersteld dat het College het bestaan van zodanige verplichting heeft aangenomen, heeft het College van die veronderstelling afstand genomen.’
Uitspraak Accountantskamer deels vernietigd
Het oordeel van de Accountantskamer dat enkele klachtonderdelen tegen de AA niet-ontvankelijk zijn omdat appellante deze klachtonderdelen al in de eerste klachtprocedure aan de orde had kunnen en moeten stellen wordt dan ook door het CBb vernietigd. De appelante zelf schoot daar overigens weinig mee op, want het college besloot de zaak op dit punt zelf af te doen en verklaarde de klachtonderdelen vervolgens ongegrond.
Geef een reactie