
Een RA en zijn voormalige partner Nelleke V. (ook RA) kregen in 2019 doorhalingen van respectievelijk vijf en tien jaar opgelegd omdat ze vervalste documenten hebben gebruikt om een lening van 3,1 miljoen euro los te krijgen bij de Rabobank. De RA tekende hoger beroep aan, onder meer omdat iemand anders de fraude zou hebben bekend. Die stelling is echter verder op geen enkele wijze onderbouwd, constateert het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Ook is er geen sprake van termijnoverschrijding. Het argument dat de werkzaamheden voor de financieringsaanvraag niet kunnen worden beschouwd als een professionele dienst gaat bovendien niet op. Het College komt in hoger beroep dan ook tot dezelfde forse strafmaatregel als de Accountantskamer.
Met de Rabobank spraken de twee RA’s en hun zakenpartners destijds af dat de bank 3,1 miljoen euro zou verstrekken en zij zelf voor eigen financiering van 4,9 miljoen euro zouden zorgen. Achteraf bleek echter dat ze daar helemaal niet over beschikten. De twee RA’s gebruikten de met valse documenten verkregen lening van Rabobank voor de financiering van hun megarestaurant @Eat in Duiven. Die eetgelegenheid met ongeveer 900 stoelen – al snel omgedoopt tot Wereldrestaurant A12 – ging eind 2016 failliet, binnen twee jaar na de start. Het Openbaar Ministerie spande daarop een tuchtzaak aan, nadat eerst de FIOD al onderzoek deed naar de kwestie.
Hoger beroep: termijnoverschrijding?
In hoger beroep stelt de RA zich in de eerste plaats op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Het College overweegt dat de FIOD op 16 februari 2017 de aangifte heeft ontvangen van de Rabobank. Niet in geschil is dat sprake is van een nauwe samenwerking tussen de Belastingdienst/FIOD en het OM. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 14 december 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:479) heeft deze samenwerking tot gevolg dat de in artikel 22 (oud) van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) bedoelde driejaarstermijn voor het OM aanvangt op het moment dat de belastingdienst/FIOD zodanige feiten heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat daarop redelijkerwijs een vermoeden kan worden gebaseerd van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit betekent dat de termijn van drie jaar waarbinnen op grond van artikel 22 Wtra (oud) door het OM kon worden geklaagd, is aangevangen op 16 februari 2017. De klacht is op 25 september 2018 – dus binnen deze termijn – ingediend en daarmee door de Accountantskamer terecht ontvankelijk geacht.
Dat het OM en/of de FIOD reeds vóór 16 februari 2017 op de hoogte waren van de gedragingen in het kader van de verkrijging van de financiering voor het restaurant, namelijk door middel van eerdere contacten met de Rabobank of op andere wijze, is door de RA op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Of bij de Rabobank eventueel al eerder een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen bestond, is niet relevant, aangezien niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een zodanig nauwe samenwerking tussen de Rabobank en het OM dat de bekendheid met de feiten en omstandigheden bij de Rabobank aan het OM toegerekend zou kunnen worden. Overigens overweegt het College dat de RA zijn eerst ter zitting geponeerde stelling dat er stukken zouden bestaan waaruit zou blijken dat de Rabobank al veel eerder op de hoogte was van de fraude en dat een oud-bestuurder van de horecaonderneming alles zou hebben bekend, op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Professionele dienst
In de tweede plaats heeft de RA in zijn hoger beroepschrift betoogd dat de werkzaamheden voor de financieringsaanvraag bij de Rabobank ten behoeve van het restaurant – voor zover die al door hem zijn verricht – niet kunnen worden beschouwd als een professionele dienst, omdat hij daarbij geen gebruik heeft gemaakt van zijn vakbekwaamheid als accountant.
Zoals het College eerder heeft overwogen (zie de uitspraken van 20 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:430, en van 22 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:128) volgt uit de artikelen 1 en 3 van de VGBA, ten tijde van belang, en de toelichting op die artikelen, dat het begrip ‘professionele dienst’ ruim moet worden uitgelegd. Bij een professionele dienst gaat het om van werkzaamheden (in het kader van zakelijk handelen of privé-handelen) waarvoor de vakbekwaamheid als accountant wordt of kan worden aangewend.
Uit artikel 3, eerste lid, van de VGBA volgt dat, indien geen sprake is van een professionele dienst, een accountant zich bij zijn handelen of nalaten moet houden aan het fundamentele beginsel van professionaliteit. Als wel sprake is van een professionele dienst zijn alle in artikel 2 van de VGBA genoemde fundamentele beginselen van toepassing. Dit volgt uit artikel 3, tweede lid, van de VGBA en de toelichting op dat artikel, waarin staat dat telkens wanneer een accountant werkzaamheden verricht waarbij hij vakbekwaamheid aanwendt waarover een accountant beschikt dan wel behoort te beschikken – dus telkens wanneer een accountant een professionele dienst verleent – hij wordt geacht zijn beroep uit te oefenen en zich heeft te houden aan de fundamentele beginselen.
Het College is van oordeel dat uit het dossier duidelijk blijkt dat de RA voor de werkzaamheden rondom de financieringsaanvraag bij de Rabobank zijn vakbekwaamheid als accountant heeft aangewend. Zo is gebleken dat het ondernemingsplan voor het restaurant in Duiven door de RA onder zijn naam en met gebruikmaking van zijn RA-titel is opgesteld. Daarnaast heeft hij in de communicatie richting de Rabobank zijn achtergrond als registeraccountant expliciet genoemd. De contactpersoon bij de Rabobank heeft verklaard hieraan – evenals aan het feit dat ook Nelleke V. zich presenteerde als registeraccountant – nadrukkelijk vertrouwen te hebben ontleend.
Het handelen waarop de klacht betrekking heeft ziet daarom op een professionele dienst van de RA in vorengenoemde zin. Dit brengt met zich dat dit handelen van de RA getoetst kan worden aan alle fundamentele beginselen die zijn opgenomen in de VGBA.
Ook deze hoger beroepsgrond slaagt niet.
Doorhaling
Het College acht de aan de RA opgelegde maatregel van doorhaling van de inschrijving in de registers, en de daaraan verbonden termijn van tien jaren waarbinnen hij niet opnieuw kan worden ingeschreven, passend en geboden. Zoals ook de Accountantskamer heeft overwogen heeft de RA onjuiste documenten ter beschikking gesteld dan wel ter beschikking doen stellen aan de Rabobank ter verkrijging van een financiering van € 3.100.000,-. Daardoor heeft hij in ernstige mate gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit en van integriteit. Hij heeft daarmee het vertrouwen in het accountantsberoep op zeer ernstige wijze geschaad. Daarbij heeft de Accountantskamer terecht meegewogen dat aan de RA eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Zie ook:
Fraude RA bij financieringsaanvraag Rabobank staat voldoende vast
Aanvraag spoedprocedure NBA tegen registeraccountant Nelleke V. afgewezen
Frauderende accountant moet Rabobank ruim 1,6 miljoen euro terugbetalen
Frauderende RA draait op voor boedeltekort failliet restaurant
Geef een reactie